Een strop om de nek of een investering in de toekomst?
Studiefinanciering in Nederland en Vlaanderen
door Laurens De Vos
Sinds het begin van het vorige academisch jaar is in Nederland een nieuw systeem van studiefinanciering van kracht. Studenten die aan hun opleiding beginnen – het maakt niet uit of het om een bachelor of een voortgezette master gaat – krijgen niet langer een basisbeurs waarmee ze hun kosten kunnen financieren. De aanvullende beurs die afhankelijk is van het inkomen van de ouders, blijft wel overeind.
Voor de modale Nederlandse student scheelt dat een slok op de borrel. Voorheen had die ongeacht het inkomen van zijn ouders nog recht op een basisbeurs. Die gold echter wel als een zogenaamde prestatiebeurs. Pas als de student binnen tien jaar een diploma behaalde, werd de beurs omgezet van een lening in een gift. Bleef dat diploma uit, dan moest de prestatiebeurs alsnog terugbetaald worden.
Met uitzondering voor de aanvullende beurs is dat wortel-en-stoksysteem nu weggevallen. Voortaan kan elke student naar eigen behoeften geld lenen dat hij over een periode van 35 jaar dient terug te betalen. In het huidige economische klimaat ging het dit jaar om zo goed als renteloze leningen. Dit jaar wordt de rente zelfs helemaal tot nul teruggebracht. Ondanks het goedkope geld betekent dat studeren in Nederland sinds vorig jaar toch een pak duurder geworden is. Alleen al het collegegeld (inschrijvingskosten) schurkt voor een voltijdse student jaarlijks tegen de wettelijk bepaalde norm van 2000 euro aan. Dat de afschaffing van de basisbeurs tot een sterk verhoogd aantal leningen zou leiden, viel te verwachten. Werden er in het vorige academisch jaar nog een kleine 200.000 leningen afgesloten, dan waren dat er in 2016 bijna 230.000.
Nu al is het zo dat de meeste studenten in Nederland er bijbaantjes op na houden om hun studie gefinancierd te krijgen, maar dat avond- en weekendwerk heeft wel een maatschappelijke prijs: slechts weinigen slagen erin hun opleiding binnen de gestelde, nominale tijd te voltooien.
Welke repercussies de nieuwe regeling zal hebben, is vooralsnog moeilijk in te schatten. Nu al is het zo dat de meeste studenten in Nederland er bijbaantjes op na houden om hun studie gefinancierd te krijgen, maar dat avond- en weekendwerk heeft wel een maatschappelijke prijs: slechts weinigen slagen erin hun opleiding binnen de gestelde, nominale tijd te voltooien. De extra studiejaren, die veelal het resultaat zijn van overvolle agenda’s, kosten de samenleving een pak extra geld. Ook bleek dat het aantal studenten dat op kamers gaat, dit jaar met meer dan de helft is teruggelopen. Het leenstelsel wordt andermaal met de vinger gewezen.
Aan Vlaamse universiteiten wordt een verhoogde instroom van Nederlandse studenten waargenomen, maar dan moet ook gezegd worden dat die trend al enkele jaren duurt en die houdt daarom niet één op één verband met de gewijzigde studiefinanciering. Voor Nederlanders is het de moeite waard het studieaanbod over de grens even te bekijken, want ondanks de verhoging van het inschrijvingsgeld in Vlaanderen naar 890 euro per jaar blijft het verschil met het Nederlandse collegegeld aanzienlijk. Studeren in Vlaanderen is dus een stuk goedkoper dan in Nederland. In het Zuiden was er natuurlijk nooit zoiets als een basisbeurs, maar nu reguliere studenten in beide landen volledig op zichzelf aangewezen zijn om hun opleiding te financieren, wordt het collegegeld de belangrijkste graadmeter. De aanvullende beurs in Nederland en de studietoelage in Vlaanderen worden berekend op basis van soortgelijke parameters, zoals inkomen en al dan niet op kamers, waarbij de bedragen rond dezelfde grootteorde schommelen.
Een hogere financiële investering die in de daarop volgende decennia terugbetaald moet worden, doet vele studenten voor een opleiding kiezen met meer kansen op de arbeidsmarkt of die naar een baan leidt met hogere salarisschalen.
De hoogte van wat een studie kost, heeft echter ook gevolgen die verder reiken dan de portemonnaie van de student of zijn ouders. Een hogere financiële investering die in de daarop volgende decennia terugbetaald moet worden, doet vele studenten voor een opleiding kiezen met meer kansen op de arbeidsmarkt of die naar een baan leidt met hogere salarisschalen. Het is een bekommernis die met name in de geesteswetenschappen speelt. Zullen studenten het nog aandurven een opleiding te volgen die hen later in een sector zal tewerkstellen waar de wet van de harde valuta veel minder speelt, met een aanzienlijke financiële strop om de hals? Het valt niet uit te sluiten dat ze eieren voor hun geld kiezen en zich van meet af aan meer door het aanbod op de arbeidsmarkt laten oriënteren. Tegen dergelijke redeneringen valt weinig in te brengen en ze hoeven zelfs niet per se kwalijk te zijn zolang de student zich niet de gevangene weet van dit marktdenken. In de ‘zachtere’ wetenschappen kijkt men het toch met lede ogen aan. Door de hervorming van het middelbaar onderwijs is het belang van de humane vakken al teruggedrongen ten voordele van de zogenaamde STEM-vakken (science, technology, engineering and mathematics). Het tanende gebrek aan vertrouwdheid met sociale en culturele vakken in het middelbaar onderwijs wordt weleens naar voren geschoven als een van de redenen voor de dalende studenteninstroom in de geesteswetenschappen. Ook hier is het dus voorbarig te stellen dat verminderde studentenaantallen het directe gevolg zijn van de gewijzigde studiefinanciering.
De these dat studenten door de financiële lasten volledig zouden afzien van hoger onderwijs is evenmin bewezen. Er lijkt zich eerder een verschuiving af te tekenen van de alfa- naar voornamelijk de bètawetenschappen. Het is maar de vraag of de studiekeuze van studenten nog steeds hun eigen keuze is of dat zij zwichten voor een zekere externe druk. Wel duidelijk is dat de studenten zich voluit kanten tegen het nieuwe leenstelsel. Hoewel het protest verschillende gezichten had, was de gewijzigde studiefinanciering een van de redenen voor de Maagdenhuisbezetting van vorig jaar. Studenten namen toen gedurende verschillende weken het rectoraat van de Universiteit van Amsterdam in. Ook elders, vooral bij verenigingen die zich inzetten voor armoedebestrijding, leeft ongenoegen. Hoewel de aanvullende beurs zelfs verhoogd is, vrezen zij dat de zwakkeren uit de boot van het hoger onderwijs zullen vallen. Met het voorstel de leenstelselmaatregel in te trekken en de basisbeurs herin te voeren speelt het CDA in op dat ongenoegen. De christendemocraten trekken met dit programmapunt in maart volgend jaar naar de kiezer.
Met dit behoorlijk tumultueuze verzet staat de verhoging met 270 euro van de inschrijvingsgelden in Vlaanderen in schril contrast. Voor beursstudenten verandert er bovendien niets: zij betalen een goede 100 euro. Bovendien worden de marges van het statuut van bijna-beursstudent uitgebreid, waardoor het aantal studenten dat recht heeft op een tegemoetkoming, verdubbelt van ongeveer 2000 tot zo’n 4000. De Vlaamse Vereniging van Studenten toonde zich uiteraard not amused met die toename van de kosten, vooral om democratische redenen. Zij voerde aan dat het hoger onderwijs in geen geval drempels mag opwerpen waardoor de minder gegoeden van een studie aan hogeschool of universiteit zouden afzien. Toch beperkte het protest tegen de onderwijsplannen van de Vlaamse Minister van Onderwijs Hilde Crevits zich tot wat gemopper in de marge van het maatschappelijk debat.
Belangrijker is dat de insteek van de Vlaamse Regering grondig verschilt van die van haar Nederlandse evenknie.
Belangrijker is dat de insteek van de Vlaamse Regering grondig verschilt van die van haar Nederlandse evenknie. Terwijl het leenstelsel tot gevolg heeft dat studenten er (nog meer) baantjes bij moeten nemen, en dus (nog) langer over hun studietraject zullen doen, probeert Vlaanderen studenten er net toe aan te zetten die studieloopbaan niet te laten uitlopen. Het inschrijvingsgeld wordt namelijk opgesplitst in een forfaitair en een variabel gedeelte. Dat laatste wordt berekend op basis van het aantal studiepunten. De verhoging zit echter integraal in het vaste bedrag, waardoor langstudeerders verhoudingsgewijs harder getroffen worden.
Niemand zal ontkennen dat het contingent ‘eeuwige studenten’ zo veel mogelijk beperkt moet worden. Elke stimulans om binnen de krijtlijnen van het reguliere studietraject te blijven, verdient daarom aanmoediging. De afschaffing van de basisbeurs door de Nederlandse minister van Onderwijs, Jet Bussemaker, werkt echter net het tegendeel in de hand. Langere studieloopbanen zullen meer studenten voor langere tijd aan de universiteit of hogeschool binden en daardoor ook weghouden van de arbeidsmarkt. Nochtans geeft ook de Nederlandse regering te kennen dat ze het langstuderen aan banden wil leggen. Instellingen in het hoger onderwijs worden voor een groot deel gefinancierd op basis van het aantal uitstromende studenten dat een diploma behaald heeft binnen de nominale tijd plus één jaar als marge. Het zou goed zijn als beslissingen gedragen worden door een visie die verder reikt dan de onmiddellijke urgentie om te bezuinigen. Elke crisis draagt een opportuniteit in zich, wordt wel eens gezegd, en het systeem van studiefinanciering hoeft geen heilige koe te zijn waar niet aan getornd mag worden. Alleen is het jammer dat de Nederlandse regering niet ook van de nood een deugd heeft gemaakt en, zoals dat in Vlaanderen wel gebeurd is, de verhoging van de studiegelden niet zo geïmplementeerd heeft dat de maatregel in lijn ligt met een bredere kijk op het hoger onderwijs.
Laurens De Vos is als universitair docent verbonden aan het departement Theaterwetenschap van de Universiteit van Amsterdam. Contact: l.e.r.devos@uva.nl.
Dit artikel is gepubliceerd in Neerlandia, jaargang 120, 2016, nummer 4.
Bekijk de inhoud van dit nummer.