Benelux 2.0: nieuwe kansen
door Alwyn de Jong
Schuivende panelen
De wereld verandert in rap tempo. Oude zekerheden verdwijnen en nieuwe onzekerheden duiken op. Nog maar tien jaar geleden, in 2007, stond de westerse wereld aan de vooravond van een langdurige en ingrijpende economische crisis. Van de Arabische Lente (of zo u wilt: herfst) had nog niemand gehoord, laat staan van een bloedige burgeroorlog in Syrië. Ook de oorlog in Georgië – volgens velen het startpunt van hernieuwde Russische assertiviteit – had nog niet plaatsgevonden. De opkomst van China was reeds in volle gang, maar toch lieten velen zich nadien nog verrassen door het tempo en de impact daarvan. Van president Obama had nog niemand gehoord, laat staan van het gegeven dat een grillige vastgoedontwikkelaar uit New York nog eens president van de Verenigde Staten (VS) zou worden. De Europese Unie (EU) stond in die jaren nog volledig in het teken van uitbreiding. Het had in 2004 tien voornamelijk Oost-Europese landen in haar midden verwelkomd en zou in 2007 ook nog Roemenië en Bulgarije opnemen.
Het kan verkeren. Tien jaar later lijken de Britten, zeker voor Nederland steevast een steunpilaar in zijn Europese positiebepaling, de EU te gaan verlaten. De onrust nabij de zuidelijke en oostelijke grenzen van de EU, zoals in Oekraïne, Syrië en inmiddels ook Turkije heeft de EU bovendien tot op zekere hoogte in haar greep gekregen. Vanuit Nederland en België bezien leken dit soort gebieden altijd ver weg, maar als gevolg van onder meer de vluchtelingen- en migrantencrisis weten we inmiddels dat deze gebieden ook voor ons ‘nabij buitenland’ zijn geworden. De EU lijkt door deze crisis en door andere crises (waaronder de eurocrisis) in toenemende mate bevangen door verlamming. De tegenstellingen binnen de EU zijn bovendien op scherp komen te staan. In toenemende mate zijn binnen de EU kleinere machtsblokken ontstaan van landen die gebroederlijk samen optrekken, zoals de Scandinavische of Baltische staten en de landen van de Visegrádgroep (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië). Sommige van deze blokken (de Visegrádgroep is een notoir voorbeeld) blijken zich bovendien niet al te veel aan te trekken van Brussel of van meerderheidsstandpunten in de EU, zeker niet als zij die beschouwen als contrair aan hun nationaal belang. De economische crisis lijkt onderwijl (vooral in Noord-Europa) bezworen, hoewel nogal wat deskundigen sceptisch blijven over de houdbaarheid van deze economische opleving. Tel daarbij nog eens een demografische uitdaging op in de vorm van een bevolkingsexplosie die zich breed in de islamitische wereld en Afrika voordoet, of bijvoorbeeld de veiligheidsrelatie met de VS die onder toenemende druk lijkt te staan: et voilà, er doemt een werkelijkheid op die juist schreeuwt om doelgericht, doortastend en effectief handelen. Kortom, de Brexit en bovenal het alras veranderende internationale speelveld nopen Europa om met gezwinde spoed antwoorden te formuleren op de geopolitieke en strategische uitdagingen die ons continent het hoofd heeft te bieden.

Ruïnes van het koninklijk paleis in Visegrád (Hongarij), waar in 1335 de koningen van Polen, Bohemen en Hongarije afspraken om nauw samen te werken. De Visegrádgroep is naar die historische ontmoeting vernoemd.
Bron: http://travelask.ru/hungary/visegrad
Van eendracht naar tweespalt
Maar is de aard van de EU en haar structuren daartoe wel (voldoende) toegerust? De huidige EU27 (de EU minus het Verenigd Koninkrijk) lijkt in haar kern soms nog sterk te (willen) opereren als de toenmalige EU15 (en daarvóór de EG12/EU12), die met al haar tekortkomingen niettemin redelijk in staat bleek eendrachtig te opereren. De eensgezindheid van deze EU12/EU15 zal ongetwijfeld iets te maken hebben gehad met de geopolitieke werkelijkheid van indertijd, waarin de Koude Oorlog (en in de periode kort na 1990 wellicht het vredesdividend van de beëindiging van dit conflict) een cohesiebevorderende werking had op de (integratieve) samenwerking tussen de toenmalige lidstaten. Tegelijkertijd zullen de indertijd nog sterk gevoelde, gedeelde herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog ook een rol hebben gespeeld, iets wat bijvoorbeeld blijkt als we de motivaties van grondleggers van Europese samenwerking als Jean Monnet en Robert Schuman er nog eens op nazoeken. Bovendien zou over de toenmalige lidstaten, met alle mitsen en maren van dien, ook nog wel gesteld kunnen worden dat zij tot op zekere hoogte uit een relatief vergelijkbare culturele bedding voortkwamen. Deze (ogenschijnlijk) tamelijk harmonieuze werkelijkheid lijkt echter ingehaald door een andere realiteit, een waarin binnen een Grote Europese Ruimte lidstaten stevig met elkaar wedijveren en soms ook botsen, en waarin selectief winkelen aan de orde van de dag is.
Dat benadrukken van eigenbelang door lidstaten, gecombineerd met een Brusselse verlamming en een algehele staat van lamlendigheid, roept herinneringen op aan teloorgegane historische entiteiten, zoals die van het middeleeuwse Heilige Roomse Rijk. Immers, ook dat verbond was geen staat in de huidige betekenis van het woord, maar een politiek verband van entiteiten waarvan de samenhang, en waartussen de samenwerking, sterk uiteenliep. Sommige van die gebieden (denk aan hertogdommen, prinsdommen en bisdommen tot vrije rijkssteden) vielen direct onder het gezag van de (Rooms-)Duitse keizer en zijn centrale instituties, waaronder de Rijksdag (een ‘Europees Parlement’) en het Rijkskamergerecht (een ‘Europees Hof van Justitie’). Tal van andere gebieden onderhielden daarentegen een meer indirecte relatie met het centrale gezag en onttrokken zich in de loop der eeuwen soms zelfs volledig aan dat gezag. Onder die laatste categorie vielen bijvoorbeeld ook de Habsburgse Nederlanden ofwel de Zeventien Provinciën (min of meer de huidige Benelux), die in 1548 via de zogeheten Transactie van Augsburg feitelijke onafhankelijkheid van dit Heilige Roomse Rijk verkregen.
Flexibiliteit heeft de toekomst
Deze nieuwe werkelijkheid van de EU27 begint geleidelijk ook in Brussel post te vatten. Zo presenteerde Jean-Claude Juncker, de voorzitter van de Europese Commissie (EC), onlangs een interessant discussiestuk in de vorm van een zogeheten witboek. Dat witboek bevat onder meer een menukaart met vijf opties of scenario’s voor de wijze waarop de EU zich in de periode tot 2025 zou kunnen ontwikkelen. Junckers EC beoogt met dit stuk een breed maatschappelijk debat op gang te brengen over de toekomst van de EU27. Het witboek is daarnaast bedoeld als het begin van een besluitvormingsproces over de toekomst van de EU, waarbij het voornemen is dat de Europese regeringsleiders al tijdens de Europese top van eind dit jaar eerste conclusies moeten kunnen trekken.
De opties die het witboek voorlegt, variëren van een minimumscenario (terug naar louter een vrijhandelszone) tot een maximumscenario (op weg naar een federaal Europa). Tussen de uitersten in worden enkele andere opties geïntroduceerd, waaronder een optie die moet leiden tot een Europa van de verschillende snelheden, waarbij coalities van gelijkgezinden het voortouw kunnen nemen tot verdere (functionele) samenwerking. Dit scenario 3 (wie meer wil, doet meer) – volgens Brusselse insiders de voorkeursoptie van de Commissie – behelst een verdere flexibilisering van de EU, waarbij kopgroepen van landen die dat willen, op onderdelen verregaand kunnen samenwerken (functionele integratie), terwijl landen die hier niet voor voelen, zich juist afzijdig kunnen houden (zoals nu al het geval is inzake de euro en de Schengenzone).
Bedoeld of onbedoeld: met deze optie sluit de Commissie min of meer aan op de oorspronkelijke adviezen van de eerder genoemde Europese aartsvaders, die destijds al aangaven dat Europese integratie nooit sneller zou moeten verlopen dan de snelheid die voor de afzonderlijke Europese bevolkingen acceptabel is. Anders gezegd, zij bepleitten toen al organische groei zonder daarbij landen in een mal te dwingen. Dit laatste element correspondeert trouwens ook nog eens heel goed met het officiële motto van de EU, In varietate concordia, wat toch ook betekent dat er voldoende ruimte zou moeten zijn voor eigenheid en voor lokale (politieke) tradities en culturen. Maar hoe valt dat eigenlijk te organiseren in een unie die (met goede bedoelingen) lijkt te willen flexibiliseren, maar daarmee in zekere zin parallellen begint te vertonen met een tenietgegane entiteit als het middeleeuwse Heilige Roomse Rijk?

Begint de EU parallellen te vertonen met het tenietgegane Heilige Roomse Rijk? – Kaart uit 1756 getekend door Gilles Robert de Vaugondy (1688-1766) en zijn zoon Didier Robert (1723-1786).
Bron: http://www.stamperiastampeantiche.it
Misschien biedt een klein gedachte-experiment hier wel uitkomst. Zouden we bijvoorbeeld deze analogie ook op een andere wijze kunnen interpreteren? Waar historici het Heilige Roomse Rijk vaak als een door de eeuwen heen (geleidelijk) eroderend, uit elkaar vallend verbond beschouwen, zou het, met een andere bril op, best eens kunnen zijn dat een dergelijke configuratie – dat wil zeggen vooropgesteld dat we het Heilige Roomse Rijk als een decentraal en flexibel model kunnen bezien – juist heel goed weet aan te sluiten op de moderne, horizontaal opererende netwerksamenleving. Wie weet zou scenario 3 daarmee (wederom bedoeld of onbedoeld) wellicht zelfs niet alleen iets te bieden kunnen hebben aan EU-integrationisten, maar ook aan EU-sceptici, die immers vaak een constructie met meer flexibiliteit en zuurstof bepleiten (afgezien dan van criticasters die een spoedige ontmanteling van de EU prefereren of voorzien). Bovendien, het staat landen in deze optie vrij om niet mee te doen aan een volgende stap tot (functionele) integratie.
Niettemin worstelen ook EU-sceptici vaak met de vraag hoe effectief om te gaan met het type geopolitieke uitdagingen waar ons continent anno 2017 mee worstelt. Misschien echter hoeft ook hier het een het ander niet helemaal uit te sluiten. Wat voor een EU-integrationist een kopgroep is die het voortouw neemt in het poolen van middelen om een bepaald type probleem aan te pakken, kan voor de EU-scepticus een slimme combinatie zijn van landen die het bijvoorbeeld om historische, culturele, politieke of economische redenen goed met elkaar kunnen vinden en die op basis daarvan besluiten op een aantal dimensies (intensief) te gaan samenwerken. Natuurlijk, het blijft een wat gekunstelde vergelijking. Immers, het blijven ergens toch twee lastig vergelijkbare constellaties, waarbij de integrationist uitgaat van (functionele) integratie van een aantal EU-lidstaten in de context van een EU-infrastructuur, terwijl de scepticus juist vaak uitgaat van (functionele) integratie van min of meer eigenstandige natiestaten zonder (de noodzaak van) de context van een EU-infrastructuur.
De Benelux als kans
Maar toch, stel dat we scenario 3 eens in de praktijk proberen te vertalen, dan zouden we dichtbij huis uiteraard aan een logische kopgroep als de voormalige Zeventien Provinciën kunnen denken (later trouwens nog aangevuld met het prinsbisdom Luik), die immers ondanks hun onderlinge verschillen en zelfs serieuze conflicten altijd veel gemeenschappelijks hebben gehad. Het breed maatschappelijk debat dat de EC bepleit, lijkt dan ook een uitstekend moment voor Nederland, Vlaanderen, Brussel, Wallonië en Luxemburg om de toekomst van de Benelux eens fundamenteel te heroverwegen. Critici zouden kunnen stellen dat dat eigenlijk nog maar onlangs (2005-2010) is gebeurd in het kader van de (juridisch noodzakelijke) herziening van het Benelux-verdrag. Echter, zoals we al eerder constateerden: de wereld om ons heen is sindsdien nogal fors veranderd en ook de EU staat (mogelijk) op een nieuw kruispunt. (Los daarvan lijkt die herziening ook niet de intentie te hebben gehad om de Benelux van een nieuwe impuls te voorzien.)
Ongeacht het precieze (welhaast ideologische) vertrekpunt ten opzichte van de EU (zij het integrationistisch, sceptisch of als criticaster) lijkt meer Benelux een kwestie van zowel nut als noodzaak. Met bijna 30 miljoen inwoners vormt de Benelux een relevant blok binnen de Grote Europese Ruimte van een EU27 met circa 445 miljoen inwoners, zeker omdat ‘ons blok’ qua bruto nationaal product (bnp) ook nog eens de op drie na grootste economische mogendheid van de EU27 betreft. Het uit 2005 stammende en nog steeds verrassend actuele Manifest voor een Nieuwe Benelux van onder andere emeritus professor Wim Couwenberg en emeritus professor Hendrik Gysels propageerde daarom al om de krachten te bundelen in een hecht politiek samenwerkingsverband om aldus de positie van de Benelux-landen in de EU te verstevigen. Het manifest ging daarbij van de premisse uit dat de Benelux in termen van economische functie reeds goeddeels door het economisch integratieproces in EU-verband was achterhaald. Dat zou in scenario 3 echter ook nog wel eens kunnen gaan veranderen. Bovendien zijn er tal van andere dimensies denkbaar waarin dat zeer zeker niet het geval is. (Denk bijvoorbeeld aan issues inzake ‘nationale’ veiligheid en terreurbestrijding.)

Ondertekening van de monetaire overeenkomst tussen Nederland, België en Luxemburg in Londen op 21 oktober 1943, de basis van de latere douaneovereenkomst (1944) en het Benelux-verdrag (1958)
Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Benelux”
De vraag rijst echter of de (herziene) Benelux wel voldoende is toegerust om voornoemde politieke samenwerking optimaal te onderschragen en te stimuleren. Zo lijkt het erop dat de huidige Benelux onvoldoende aangesloten is op de federale Belgische staatstructuur met z’n gemeenschappen en gewesten. En indien de Benelux-landen de politieke en juridische voorwaarden zouden scheppen om zelfs tot een politieke Benelux te komen (zoals Couwenberg en Gysels bepleitten), dan zou er zonder meer moeten worden gezocht naar een modus waarbinnen de Franstaligen zich niet achtergesteld hoeven te voelen. (Wat zou er trouwens überhaupt op tegen zijn om iedere Benelux-burger te verplichten zich op school een aantal jaren onder te dompelen in de drie Benelux-talen Nederlands, Frans en Duits, aangevuld met Engels?) En wie weet: misschien zijn er voor meer Benelux ook wel weer aanknopingspunten te vinden in de gevarieerde geschiedenis van de Zeventien Provinciën: de zogeheten Nadere Unie van Brussel (1577) bijvoorbeeld vormt een fraaie illustratie van eerdere pogingen om de Lage Landen in al hun verscheidenheid wat meer te verenigen. Hoe dan ook, de mondiale en Europese turbulentie maakt duidelijk dat meer Benelux wel eens broodnodig kan zijn. En nu onze mede Benelux- burger Jean-Claude Juncker een oproep heeft gedaan tot debat over de toekomst van de EU, lijkt het logisch om dichtbij huis ook een debat over de toekomst van de Benelux te initiëren.
Alwyn de Jong is werkzaam als strategieadviseur, is lid van het landelijk bestuur van het CDA en schrijft momenteel aan de Universiteit Utrecht een (Engelstalig) proefschrift onder de werktitel Decline of the West? Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel.
Contact: alwyndejong@icloud.com.
Dit artikel is gepubliceerd in Neerlandia, jaargang 121, 2017, nummer 2.
Bekijk de inhoud van dit nummer.