Journalistieke infrastructuur en innovatie

Wat kunnen Vlaanderen en Nederland van elkaar leren?

door Jo Bardoel

Om de mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van journalistiek en media binnen ons taalgebied te verkennen heeft het Nederlandse Stimuleringsfonds voor de Journalistiek een commissie ingesteld die begin 2018 zal rapporteren.

Journalistieke infrastructuur

Op de eerste plaats gaat onze aandacht uit naar de kwaliteit van de journalistieke infrastructuur in beide landen. In Vlaanderen en in Nederland kennen we geconcentreerde mediamarkten, met veel titels in handen van weinig mediahuizen, die vaak in beide landen actief zijn. De journalistieke kwaliteit lijkt voorshands aardig op orde, maar de meerstemmigheid staat onder druk. Dat geldt vooral voor de kleine schaal. Uit onderzoek van het Stimuleringsfonds in Nederland blijkt dat vooral in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners het relevante lokale en regionale nieuwsaanbod onder de maat is. Zo zijn er witte vlekken in het medialandschap ontstaan, waar de burger verstoken blijft van relevant nieuws, vooral op plaatselijk vlak.

Vlaanderen verkeert in menig opzicht in nauwere schoentjes dan Nederland, waar de mediamarkt immers driemaal zo groot is en de redacties navenant groter. Maar het voordeel van schaalgrootte moet ook weer niet overdreven worden. Want waar bij Nederlandse kranten in het verleden de visie en verantwoordelijkheden soms zoekgeraakt zijn en veel geld is gestoken in de vlucht naar voren, zijn Vlaamse familiebedrijven trouw gebleven aan hun missie en stiel, en hebben ze uiteindelijk Nederlandse bedrijven kunnen overnemen, voorshands tot tevredenheid van betrokken partijen.

Voor de toekomst zijn er zorgen over het voortbestaan van de journalistieke infrastructuur door de opmars van mondiale spelers als Facebook en Google op basis van personalisering van nieuws en reclame. Deze communicatiebedrijven vervangen redacties door robots en harken intussen het meeste reclamegeld binnen. Aldus tasten ze de levensvatbaarheid van nationale nieuwsorganisaties aan, en zo ook de nationale en Europese oriëntatie en worteling van media en journalistiek.

Mediabeleid

Ons tweede aandachtspunt betreft een vergelijking van het mediabeleid in beide landen. In Nederland blijkt het beleid voor pers en journalistiek beperkt en specifiek van aard, en in Vlaanderen is het eerder het omgekeerde: royaal, maar generiek en indirect. In Nederland gaat het om enkele miljoenen per jaar, met als belangrijkste instrument het Stimuleringsfonds met als speerpunt de stimulering van journalistieke innovatie. In België zijn daarentegen enkele honderden miljoenen per jaar in omloop, in de vorm van fiscale vrijstelling van btw voor dagbladen, en aan subsidiëring van de krantendistributie via het staatsbedrijf Bpost. Als we de Vlaamse generositeit zouden kunnen koppelen aan de Nederlandse doelgerichtheid, dan boeken we al veel vooruitgang.

Er is een tweede belangrijk verschil in beleid. In Nederland ligt het primaat bij de beleidsbepaling bij de ambtelijke lijn, die zorgt voor continuïteit, terwijl in België de verhoudingen meer gepolitiseerd zijn door de aanwezigheid van politieke kabinetsmedewerkers. Hier zijn de breuken in het beleid door de tijd heen groter en de gekozen oplossingen soms minder bestendig. Tegelijk zien we ook dat Vlaanderen gaandeweg meer aanhaakt bij de noordelijke beleidscultuur, en minder bij de zuidelijke traditie.

Zelf was ik in Nederland actief voor de Raad voor Cultuur, en ik ben onder de indruk geraakt van de daar gekozen lijn voor het cultuurbeleid op de lange termijn, met enerzijds structurele steun ten behoeve van een goede basisinfrastructuur voor cultuur en media, die zorgt voor continuïteit, en anderzijds ad-hocsubsidies voor nieuwe initiatieven, die moeten zorgen voor voldoende innovatie en dynamiek.

Samenwerking en kennisdeling

De derde vraag gaat over de mogelijkheden tot samenwerking en kennisdeling in ons taalgebied. We worden immers gescheiden door dezelfde taal. Cultuurhistoricus René Cuperus schreef onlangs in zijn column in de Volkskrant beeldend over de culturele fricties tussen Frankrijk en Nederland, die opspelen in de gespannen verhouding binnen Air France-KLM: “Een elitair-hiërarchische cultuur versus een egalitaire vergadercultuur. Gevoel voor decorum tegenover lomp pragmatisme. Katholieke geslepenheid tegenover calvinistische scherpslijperij.”

Als we willen slagen, dan moeten we de culturele verschillen tussen Noord en Zuid niet wegpoetsen, maar er ons voordeel mee doen. De landsgrens levert beperkingen op, want we leven nu eenmaal in verschillende redactionele ruimten, maar als professie en als sector hebben we vooral te maken met dezelfde uitdagingen. En onze gedeelde taal biedt unieke mogelijkheden om onze ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren. Meer nadruk op de gedeelde taal en identiteit van onze gemeenschappen zou volgens ons weleens het beste antwoord kunnen zijn op bedreigingen van buiten en een uitnodiging tot onderscheid tegenover de dreigende gelijkschakeling, nu en in de toekomst.

Vijf concrete stappen

  • Op de eerste plaats is goede monitoring van de journalistieke infrastructuur en media-ecologie in onze landen een voorwaarde om bestaand beleid te evalueren en effectief nieuw beleid te ontwikkelen. In Nederland zijn we, vanuit een calvinistische en boekhouderige traditie, goed in het signaleren van problemen, maar bescheiden in het maken van beleid. In Vlaanderen is het beleid ruimhartiger, maar blijkt de effectiviteit en bestendigheid een punt. Ons lijkt het wenselijk om de monitoring op elkaar af te stemmen, of zelfs gezamenlijk aan te pakken.
  • Op de tweede plaats is het gericht stimuleren van journalistieke inhoud en innovatie geboden. Zo steunen we de sector als geheel, grote en kleine bedrijven, en belangrijker nog: we dienen zowel de economie als de democratie in onze landen. Het beste is een tweesporenbeleid: breed economisch topsectorenbeleid en gericht mediabeleid.
  • Op de derde plaats is meer samenwerking nodig tussen nationale en regionale media in onze landen, om te beginnen in grensgebieden, om onafhankelijke, professionele journalistiek te bevorderen en de kaalslag op kleinschalig vlak te stoppen.
  • Als vierde punt vinden we dat tripartiete afstemming tussen mediasector, overheid, en onderzoek en onderwijs noodzakelijk is voor een goede en innovatieve infrastructuur. In Vlaanderen hebben we daarvan mooie voorbeelden gezien, waarvan Nederland kan leren.
  • Tenslotte vinden we dat initiatieven tot kennisdeling en samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland minder ad-hoc en van personen afhankelijk moeten zijn, en dat overheden actief voorwaarden dienen te scheppen voor meer stelselmatige samenwerking. Het zou mooi zijn als de verantwoordelijke bewindslieden in beide landen voortaan in hun periodieke beleidsbrieven apart aandacht schenken aan de samenwerking bij journalistiek en media binnen ons taalgebied.

Samenstelling commissie
Leen d’Haenens (KU Leuven, eerder werkzaam bij de Radboud Universiteit Nijmegen), Dirk Vanhegen (voorzitter van Medianetwerk Vlaanderen), Andra Leurdijk (zelfstandig media-adviseur en eerder verbonden aan het ministerie van OCW en adviesbureau TNO Sociale Technologie en Beleid), Jo Bardoel (voorzitter; emeritus-hoogleraar Journalistiek en Media, eerder verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam, lang beleidsadviseur geweest bij de NOS, nu NPO), Maike Olij (secretaris, eerder werkzaam bij NPO).

Prof. dr. Jo Bardoel is emeritus-hoogleraar Communicatiewetenschap, leerstoel Journalistiek en Media, bij de Radboud Universiteit Nederland en honorary fellow van de Amsterdam School of Communications Research (ASCoR) aan de Universiteit van Amsterdam.
Contact: j.bardoel@maw.ru.nl

Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia, jaargang 121, nummer 4.

Bekijk de inhoud van dit nummer

Naar boven