Europa moet zichtbaar zijn voor de burger

Europa stimuleert grensoverschrijdende samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland

door Peter Bellens                                                                                                     

27 jaar al stimuleert Europa de grensoverschrijdende samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op allerlei domeinen door financiële middelen ter beschikking te stellen via het Interreg Vlaanderen-Nederland-programma. Gedeputeerde Peter Bellens van de provincie Antwerpen, lid van het Comité van Toezicht van dit programma, stelt vast dat daarmee in al die jaren al veel mooie dingen werden gerealiseerd en nog steeds in ontwikkeling zijn. Aan beide kanten van de grens hebben de ondernemers de laatste jaren duidelijk de weg naar deze Europese subsidies gevonden en wordt volop ingezet op innovatie. Tegelijk waarschuwt hij ervoor om niet alleen in te zetten op technologische innovatie ten nadele van de sociale innovatie. “Je kan bij de burgers alleen maar draagvlak voor Europa ontwikkelen als ze de resultaten ervan ook in hun eigen buurt kunnen zien en er zelf meteen de voordelen van ervaren”, besluit hij.

In de Europese Unie kent elke grensstreek zijn eigen Interreg-programma. Het werkingsgebied van Interreg Vlaanderen-Nederland strekt zich uit over de vijf Vlaamse provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, Limburg en Vlaams-Brabant en de drie zuidelijke Nederlandse provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Het programma stimuleert de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen, overheden en de non-profitsector. Elke programmaperiode heeft haar eigen focus. Voor Interreg V, dat in 2014 van start ging, is dat de EU2020-strategie, die onder andere slimme, duurzame en inclusieve groei en economische, sociale en territoriale cohesie op het oog heeft. In de praktijk vertaalt zich dat in vier grote thema’s – innovatie, duurzame energie, milieu en hulpbronnen, en tot slot arbeidsmobiliteit – waarrond concrete projecten kunnen worden ingediend, die dan voor maximaal 50% vanuit Europa gesubsidieerd kunnen worden. Daarnaast zorgen ook de deelnemende provincies, Vlaanderen en het Nederlandse Rijk voor cofinanciering.

Kansen voor bedrijven

Van de beschikbare 152 miljoen is halfweg de programmaperiode reeds 95 miljoen euro toegewezen aan 40 waardevolle projecten. De ambitie is onder meer om 3000 kleine of middelgrote ondernemingen (Vlaanderen, kmo’s) en midden- en kleinbedrijven (Nederland, mkb’s) te ondersteunen in product- of procesinnovaties die inspelen op de grote uitdagingen waar onze samenleving voor staat.

Een mooi voorbeeld is CrossCare, een project dat focust op de gezondheidssector. Met een snel en massaal verouderende bevolking is de vraag naar de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technieken en methodieken bijzonder groot. We hebben meer helpende handen nodig in woon- en zorgcentra en in de thuiszorg. Er is behoefte aan allerlei hulpmiddelen, onder andere om het werk voor de zorgverstrekkers fysiek te vergemakkelijken, zeker in tijden waarin ook de leeftijd van de gemiddelde werknemer in de zorg zal toenemen. Het aantal mantelzorgers zal sterk stijgen en die mensen vragen óók ondersteuning. Woningen moeten aangepast worden, opdat ouderen zolang mogelijk in hun eigen huis kunnen blijven wonen enzovoort. Een jaar voor de Belgische gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2018 vroeg de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten alle burgemeesters naar hun grootste bezorgdheid voor de toekomst. Goede, betaalbare én vlot bereikbare zorg eindigde veruit op de eerste plaats.

CrossCare laat ondernemers, kennisinstellingen en zorgverstrekkers uit Vlaanderen en Nederland samenwerken in zogenaamde proeftuinen of living labs. Daar worden nieuwe producten en diensten uitgetest bij de eindgebruikers en indien nodig verbeterd voor ze op de markt worden gebracht. Dat proces neemt gemiddeld drie jaar in beslag. Zonder overheidssteun kunnen veel kmo’s / mkb’s die horde niet nemen. Zo kan bijvoorbeeld een hulpmiddel dat morsen door tremor (trilling van de handen) tegengaat, waardoor het weer mogelijk wordt om uit een gewoon glas te drinken, op heel wat belangstelling rekenen. Het idee is ontwikkeld door een multidisciplinair studententeam van de KU Leuven. De laatste prototypes zijn veelbelovend en genieten veel interesse in professionele kringen.

CrossCare laat ondernemers, kennisinstellingen en zorgverstrekkers uit Vlaanderen en Nederland samenwerken in proeftuinen of living labs.

Hetzelfde zien we gebeuren in de energiesector, de logistiek, de chemie, life sciences, de bouw, nano- en micro-elektronica, de agrofoodsector … Na de economische crisis van 2018 hebben Europese programma’s als Interreg Vlaanderen-Nederland, en ook Twee Zeeën of Noordwest-Europa, resoluut de kaart van de (hoog)technologische innovatie getrokken en hebben ondernemers ook effectief de weg naar die subsidies gevonden. Het is een investering in de toekomst. Bovendien levert het vandaag al banen op.

Wat met de zachte waarden?

Maar de medaille heeft ook een keerzijde. Door op technologische innovatie te focussen, is de sociale innovatie, waar vroeger ook naar werd gestreefd, in de verdrukking geraakt. Met een loep is het zoeken naar projecten rond plattelandsontwikkeling op een moment dat onze dorpen toch een enorme transitie doormaken: een vergrijzende en vereenzamende populatie, minder publieke dienstverlening, minder openbaar vervoer, een tanende lokale economie … Dat los je niet op met ultramoderne technologie. Dat vraagt net om ingrepen die dicht bij de mensen staan, die inwoners prikkelen om zelf mee de handen uit de mouwen te steken en een deel van de oplossing te zijn. Vaak vergt het niet eens grote investeringen, maar volstaat een beperkte steun van de overheid voor een paar eenvoudige ingrepen. Niet voor niets worden ze quick wins genoemd. Daar gaan de Europese programma’s momenteel volledig aan voorbij.

Toegegeven, er gebeuren aan beide kanten van de grens indrukwekkende dingen op het vlak van biodiversiteit, herstel van aangetaste ecosystemen en het gezamenlijk beheer van de water- en bodemkwaliteit. En hier en daar zie je organisaties die van de nood een deugd weten te maken en creatieve oplossingen vinden om mee te gaan in het technologische innovatieverhaal. In de erfgoedsector is DEMI MORE daar een goed voorbeeld van, een project dat experimenteert met energie-efficiënte technieken in historische gebouwen. Zo krijgt een voormalig koetshuis in Edegem (bij Antwerpen) straks een ultramoderne gevel- en dakisolatie op basis van aerokegels en komen er transparante zonnepanelen in de lichtstraat van een oude douaneloods in de Vlaamse grensgemeente Essen.

Maar dat lukt niet op alle domeinen. Een probleem in veel grensregio’s is bijvoorbeeld ziekenvervoer. In de huidige subsidieprogramma’s zou je dat bij wijze van spreken moeten aanpakken door ambulances op zonne-energie te laten rijden.

Verder valt het zeer te betreuren dat thema’s als cultuur en toerisme heden ten dage zelfs taboe zijn geworden bij Interreg Vlaanderen-Nederland. 25 jaar geleden werden de eerste successen in de samenwerking tussen pakweg de provincies Antwerpen en Noord-Brabant geboekt in de toeristische sector. De Europese middelen werden toen onder meer aangewend om een grensoverschrijdend fietsknooppuntennetwerk en een aantal mooie jachthavens aan te leggen. Het zijn projecten die een extra impuls gaven aan de belevingswaarde van Vlaanderen en Zuid-Nederland, zowel bij inwoners als bezoekers, en ook een flinke banenwinst opleverden, onder andere in het onderhoud en de flankerende horeca.

Dat soort ondernemerschap krijgt vandaag in de Interreg-programma’s veel minder kansen. Alsof ze geen economische waarde zouden hebben. Het gaat bovendien om sectoren waarin relatief eenvoudig banen gecreëerd kunnen worden voor wie het moeilijker heeft op de reguliere arbeidsmarkt door een handicap, een lage scholingsgraad, een taalachterstand of waardoor dan ook. Op dezelfde manier worden alle kansen die meer culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland zouden kunnen opleveren, volledig genegeerd. Het is een half uurtje rijden van Turnhout naar Tilburg of Eindhoven, waar op podia en in musea prikkelende dingen gebeuren zonder dat we het van elkaar weten.

DEMI MORE is een project dat experimenteert met energie-efficiënte technieken in historische gebouwen.

Toch is het net in die ogenschijnlijk alledaagse dingen als een nabije gezondheidszorg, een vlotte busverbinding, een lokale kinderopvang, ja zelfs een korte vakantie of een cultureel uitstapje dat burgers zoals u en ik de deugden van Europa aan den lijve kunnen ondervinden. Hoe goed bedoeld en hoe belangrijk ook voor onze samenleving van morgen, dat gevoel heb je veel minder bij een goed uitgebouwde haven 70 kilometer van je voordeur of bij de hypermoderne apparatuur die de CO2-uitstoot beperkt bij de tomatenteler om de hoek.

Leest u mij niet verkeerd. Ik zei al dat ik absoluut aan de waarde van geen van beide afbreuk wil doen. Dit is een én-énverhaal. Onlangs kreeg een campagne van de provincie Antwerpen de European Public Communication Award uit handen van de secretaris-generaal van het Comité van de Regio’s, de Tsjech Jiří Buriánek. Pop Up Europa dompelt een stad of gemeente dagenlang onder in een Europees bad met theatervoorstellingen, debatten en lezingen maar net zo goed met kinderfilms, een quiz en een rad van fortuin op het marktplein. Het is net deze combinatie van activiteiten die maakt dat het programma aanslaat en iedereen zich erin herkent. Geen draagvlak zonder herkenning.

Over draagvlak gesproken, ook bij politici en bestuurders raakt het enthousiasme voor Europese projecten soms zoek. De reden daarvoor is de toenemende bureaucratisering en de dominante rol van het ambtenarenapparaat. Bij het nemen van belangrijke beslissingen worden beleidsmakers steeds vaker opzijgeschoven. Toch zijn zij het die zich bij de burger moeten verantwoorden voor de inzet van publieke middelen. In Vlaanderen worden de provinciebesturen hier meer mee geconfronteerd dan in Nederland, door de verschillende kijk van de hogere overheid op de rol van de provincies. Toch meen ik dat onze provincies als tussenliggend bestuursniveau een belangrijke rol kunnen spelen, vooral in de ondersteuning en begeleiding van kleinere steden en gemeenten die bij gebrek aan kennis en personeelskracht nog te vaak de aansluiting met de Europese programma’s missen en er dus niet de vruchten van kunnen plukken.

Ik ben een groot voorstander van Europese samenwerking. Als bevoegde gedeputeerde (in Nederland: lid van Gedeputeerde Staten) kan ik ervan getuigen dat we met de steun van Europa zowel in Vlaanderen als in Nederland al grootse dingen gerealiseerd hebben, die anders onmogelijk zouden zijn. Dingen die het verschil maken in het leven van de mensen, en dat hoeven lang niet altijd spectaculaire zaken te zijn. Een Europa dat bouwt aan de toekomst, is een Europa met aandacht de grote én de kleine dingen. Ook dat is een keuze!

Peter Bellens (CD&V) is als gedeputeerde bij de provincie Antwerpen onder meer bevoegd voor Europese Samenwerking, Welzijn en Gezondheid, Sociale Economie en Plattelandsbeleid. Contact: peter.bellens@provincieantwerpen.be

Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia, jaargang 121, nummer 4.

Bekijk de inhoud van dit nummer

Naar boven