Met luit en computer
Bij het overlijden van muziekwetenschapper Louis Peter Grijp (1954-2016)
door Frank Willaert
Op 30 november 2014 vierde het oudemuziekensemble Camerata Trajectina in een volle Utrechtse Geertekerk zijn veertigjarig jubileum met een groots concert, een selectie uit een repertoire van meer dan negenhonderd liederen. Indrukwekkend was een treurmars met omfloerste trom, het Cameraten Claeghleidt, dat in elke strofe een van de overleden Cameraten, een lid of een compagnon de route van het gezelschap, herdacht. Zou Louis Grijp, artistiek leider van Camerata én auteur van het Claeghleidt, hebben vermoed dat hij één jaar later al een strofe over zijn eigen aanstaande overlijden zou toevoegen? Hij leefde toen al vele jaren met een dreigende hersentumor, die in het najaar van 2015 opnieuw wakker werd en hem geen kans meer liet. Op 9 januari 2016 overleed hij in zijn woonplaats Driebergen-Rijsenburg. Dezelfde trom begeleidde de lijkstoet naar zijn graf.
Contrafacten
Het Cameraten Claechleidt is een contrafact: het brengt een nieuwe tekst op de melodie van een lied uit 1584, dat de lijkstoet van Willem van Oranje beschrijft. De muziekwetenschap had gedurende lange tijd niet veel op met deze praktijk, die wijzelf nu nog voornamelijk kennen van vrolijk in elkaar geflanste gelegenheidsliedjes op alom bekende melodieën bij bruiloften en partijen. In de jaren zeventig rees echter het inzicht dat ook onze grootste zeventiende-eeuwse dichters, zoals Hooft, Bredero en Vondel, van die techniek gebruik hadden gemaakt. Aandacht voor de contrafactuur kon onze kennis van een groot deel van het zestiende- en zeventiende-eeuwse Nederlandse liedgoed vergroten, dat immers vaak zonder muzieknotatie overgeleverd was. Een van Louis Grijps Utrechtse leermeesters, de muziekwetenschapper Kees Vellekoop, was daarbij vooropgegaan. Via de wijsaanduidingen bij veelal geestelijke liederen (“te zingen op de wijs van Het daghet in den oosten”), waarvan de muzieknotatie wel was overgeleverd, had hij de melodieën van 87 van de in totaal 221 liederen uit het bekende Antwerps liedboek van 1544 bij elkaar gepuzzeld, en samen met de eveneens Utrechtse neerlandici Wim Gerritsen en Annette Hemmes-Hoogstadt in 1975 in een baanbrekende publicatie uitgegeven.
Deze methode had echter haar beperkingen. Want wat te doen met de vele liederen waarvan geen wijsaanduidingen bewaard waren gebleven? De jonge muziekwetenschapper en musicus Louis Grijp werd met deze vraag geconfronteerd, toen hem in 1981, het P.C. Hooftjaar, gevraagd werd bij de reien van de Geeraerdt van Velsen muziek te verzorgen ten behoeve van een radio-opvoering. Hooft had in zijn toneelstukken de wijsaanduidingen achterwege gelaten. Velen vroegen zich overigens af of die reien wel ooit gezongen waren. Grijp kwam op de gedachte de melodieën van de reien via hun versvormen terug te vinden door een tweehonderdtal strofevormen van enkele contemporaine liedboeken onder te brengen in een computerbestand, een nieuwigheid toen in de studie van de letteren. Dat bestand noemde hij voetenbank, naar de in de liederen gebruikte versvoeten. En daarmee bleken inderdaad melodieën te vinden die op een aantal van Hoofts reien pasten. Dat resultaat leidde tot een succesrijke projectaanvraag bij de Nederlandse Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), die hem in staat stelde bij de vakgroep Muziekwetenschap van de Universiteit Utrecht, onder leiding van de neerlandica Riet Schenkeveld-van der Dussen en de musicoloog Rudolf Rasch, de methodologie aan te scherpen en tevens de voetenbank uit te breiden tot ze de omvang van 5700 liederen bereikte. Dit alles mondde in 1991 uit in een briljante dissertatie over Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw, waarin het mechanisme van de contrafactuur in al zijn dimensies werd onderzocht en waarmee hij zijn reputatie definitief vestigde.
Meertens Instituut
In 1990, één jaar vóór zijn promotie, kreeg Louis Grijp een benoeming aan het Meertens Instituut in Amsterdam, waar in de kaartenbakken van het Nederlands Volksliedarchief de beginregel en de wijsaanduiding van zo’n 80.000 liederen werden bewaard. “Echt het walhalla”, zo noemde Grijp de enorme verzameling, waarvan hij toen al vele jaren een trouwe gebruiker was geweest. Eenmaal op deze strategische plaats beland, nam hij met groot succes de verdere inventarisering van het lied in de Nederlanden ter hand. Daarbij liet hij zich niet tegenhouden door grenzen of a-prioriopvattingen. Waar de grondleggers van het Volksliedarchief het populaire lied links hadden laten liggen, omdat ze er de oorzaak in zagen van de ondergang van wat ze het volkslied noemden, breidde Grijp de verzameling stoutmoedig uit naar alles wat er ooit binnen het systeem van de contrafactuur in de Nederlanden gezongen was: met inbegrip van Vlaanderen en van de middeleeuwen tot de eigen tijd. Uiteraard ging het hem in de eerste plaats om Nederlandstalige liederen, maar ook het Fries werd niet verwaarloosd, en zelfs niet het Latijn, het Frans, het Italiaans of andere talen, wanneer die in de muziekcultuur van de Lage Landen een belangrijke rol hadden gespeeld.
De Liederenbank
Voor Grijp was het toen al vanzelfsprekend dat die inventarisering gebeurde langs digitale weg. Nu is die vanzelfsprekendheid vrij algemeen. Zo herinner ik me in 2000 een stevige discussie met Louis te hebben gevoerd over de vraag of de resultaten van een door ons beiden geleid Vlaams-Nederlands inventariseringsproject van liederen uit de middeleeuwen en de zestiende eeuw ook in boekvorm moesten verschijnen. Volgens Louis was zo’n boek overbodig, in mijn ogen was een boek (met cd-rom) toen nog altijd de beste weg om onderzoeksresultaten bij vakgenoten en niet te vergeten subsidiegevers bekend te maken. Uiteindelijk deden we het allebei.
Grijp was buitengewoon succesvol in het aantrekken van projecten. En zo evolueerde het oude papieren Volksliedarchief tot een enorme digitale en voor iedereen te raadplegen Nederlandse Liederenbank, die in 2007 online kwam en in 2016 meer dan 170.000 beschrijvingen omvatte (www.liederenbank.nl). Bovendien werd de informatie die de Liederenbank kon geven, steeds aantrekkelijker: niet alleen werden incipits, rijm- en metrische schema’s of themawoorden gegeven, ook werd het mogelijk te achterhalen welke liederen allemaal op dezelfde melodie gezongen werden, kreeg je steeds vaker de tekst of de muzieknotatie zelf bijgeleverd, was een scan van de bron te zien of kon je zelfs een vertolking van het lied beluisteren. In het laatste geval ging het dan vaak om gedigitaliseerde opnames van de ruim 7000 volksliederen die door Ate Doornbosch (1926-2010), wetenschappelijk onderzoeker van het Volksliedarchief, tussen 1957 en 1993 voor zijn populaire radioprogramma Onder de groene linde overal in Nederland waren opgenomen. Eind 2014 kwamen daar nog ruim duizend liedopnames bij, toen ter gelegenheid van het hierboven al gememoreerde jubileum van Camerata Trajectina het hele op langspeelplaten, cd’s en losse opnames vastgelegde repertoire van het gezelschap op de site beschikbaar kwam.
Excellentie door samenwerking
Is het tegenwoordig in de academische wereld veelal bon ton om ervan uit te gaan dat vooral concurrentie de motor is van excellent onderzoek, dan leverde Louis Grijp toch een eclatant bewijs van het tegendeel. Een van de sleutels van zijn succes was immers dat hij graag met anderen samenwerkte. De Liederenbank zelf biedt daarvan een doorslaand bewijs: niet alleen hebben in de afgelopen 25 jaar meer dan 100 medewerkers, stagiairs en vrijwilligers aan de uitbouw ervan meegewerkt, hij wist ook telkens weer projecten op te zetten met collega’s uit diverse disciplines – muziekwetenschappers, neerlandici, boekhistorici, computerspecialisten… – zowel uit Nederland als uit Vlaanderen en op die wijze ervoor te zorgen dat de Liederenbank in allerlei dimensies en tot voordeel van alle partijen werd verrijkt en verbreed. Zijn talent om grote en diverse equipes enthousiast te maken voor een ambitieus project bleek ook uit het volumineuze, schitterend uitgegeven, met cd-rom opgetuigde Een muziekgeschiedenis der Nederlanden (Amsterdam, 2001), waar hij als hoofdredacteur de leiding had over een zevenkoppige Vlaams-Nederlandse redactie en meer dan honderd auteurs. Dit boek was onder meer hierin vernieuwend dat het ook aan populaire muziek, aan volks-, amateur- en lekenmuziek en bijgevolg aan de zangcultuur van ‘gewone’ mensen overvloedig aandacht schonk. Die invalshoek bracht met zich mee dat Grijp en zijn mederedacteuren niet alleen een beroep moesten doen op collega-muziekwetenschappers, maar ook op een bont gezelschap van historici, letterkundigen, sociologen, etnologen en een niet eens verdwaalde kunsthistorica. Zo’n breed netwerk weerspiegelde uitstekend de veelzijdigheid en de generositeit waarmee Grijp zijn onderzoeksgebied benaderde.
Die generositeit bleek ook uit de inzet waarmee hij op zijn beurt zijn deskundigheid in dienst stelde van projecten die door anderen waren opgezet. Een van zijn indrukwekkendste successen was ongetwijfeld de reconstructie van de muziek van 19 van de 45 liederen van Hadewijch in de recentste editie van de Brabantse mystica. Daarmee gaf hij letterlijk voor het eerst weer een ‘stem’ aan de vroegste Nederlandstalige lyriek, als we de uitsluitend in Hoogduitse handschriften en eveneens zonder muziek overgeleverde lyriek van Hendrik van Veldeke buiten beschouwing laten. Minstens even belangrijk was zijn bijdrage aan de nieuwe editie van het Antwerps liedboek, waar hij aan de 87 door zijn voorganger en leermeester Kees Vellekoop geïdentificeerde melodieën er nog eens 62 toe wist te voegen. Zijn inbreng in deze tekstedities bleef trouwens niet beperkt tot ‘stomme’, voor de meeste leken niet te ontcijferen notenbalken. Met zijn vele contacten in de milieus van musici, maar ook door zelf zangers te begeleiden, hielp hij ervoor te zorgen dat deze liederen ook op cd’s kwamen en dus hun plaats in het hedendaagse muziekleven weer konden innemen.
Camerata Trajectina
Want dat was uiteindelijk toch het hoofddoel van zijn leven en streven: ons gezongen erfgoed weer tot leven wekken. Daarom had hij niet alleen muziekwetenschap gestudeerd, maar ook muziek: gitaar en vervolgens luit aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Algauw ontpopte hij zich als de artistiek leider van het in 1974 door Utrechtse studenten in de muziekwetenschap opgerichte ensemble Camerata Trajectina, dat zich vooral op het zestiende- en zeventiende-eeuwse Nederlandstalige liedrepertoire zou toeleggen. Onderzoek en musiceren waren voor Louis Grijp onlosmakelijk met elkaar verbonden: de concerten van Camerata waren in een hoge mate geïnspireerd door zijn wetenschappelijk werk, anderzijds zorgde het feit dat Camerata uit rasartiesten bestond, ervoor dat dit oude repertoire met groot meesterschap en met aanstekelijk speel- en zingplezier werd gebracht. Steeds weer wist het gezelschap een brug te slaan tussen het oude repertoire en het hedendaagse publiek. Het werd een vertrouwde verschijning op oudemuziekfestivals en bij nationale herdenkingen. Bijna steeds werden deze programma’s vastgelegd op langspeelplaten en cd’s, waarvan vele ook nu nog beschikbaar zijn (www.camerata-trajectina.nl).
Onderscheidingen
Het zal dan ook niet verwonderen dat de wegen van Louis Grijp, van de Liederenbank en van Camerata Trajectina met onderscheidingen zijn geplaveid. Al in 1991 ontving Grijp voor zijn dissertatie de Erasmus Studieprijs. De Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis (1995), de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent (2004) en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (2012) eerden hem met hun prijzen. Het Algemeen-Nederlands Verbond bleef niet achter en verleende hem in 2005 de prestigieuze Visser-Neerlandiaprijs “voor zijn uitzonderlijke musicologische benadering van de middeleeuwse muziek”. Ook twee cd-projecten (Het Antwerps Liedboek en Onder de Groene Linde) werden respectievelijk in 2004 en in 2008 bekroond. De Nederlandse Liederenbank kreeg in 2014 de Nederlandse Dataprijs voor humaniora en sociale wetenschappen. En in hetzelfde jaar, en oververdiend, bekroonde het Algemeen-Nederlands Verbond het ensemble Camerata Trajectina met zijn Visser-Neerlandiaprijs voor Cultuur, omdat het “er gedurende veertig jaar in geslaagd is een repertoire van onbekende muziek en liederen uit de periode 1550-1700 bekend te maken.”
Louis Grijp is niet meer. Maar wat laat hij niet allemaal na? Hij legde ons gezongen erfgoed open en liet het sprankelen van frisheid. Gelukkig zal zijn werk worden voortgezet. Camerata Trajectina neemt vastbesloten de draad weer op. Het Meertens Instituut heeft gegarandeerd dat de Liederenbank verder zal worden onderhouden en uitgebouwd. Er is een interdisciplinaire Werkgroep Nederlands Lied in oprichting dat het onderzoek naar ons gezongen erfgoed in zijn geest zal voortzetten. En Grijp zelf zal jaarlijks herdacht worden met een lezing die naar hem is genoemd. De eerste editie vond plaats op 10 mei 2016. De jonge Antwerpse vorser Mike Kestemont hield een briljant betoog over het gebruik van computationele methodes bij het vaststellen van het auteurschap van het Wilhelmus (te zien op https://vimeo.com/167434114). Hij kwam ook met goede argumenten om ernstig de kandidatuur te overwegen van een dichter die tot nu toe niet eens als een outsider werd beschouwd: de uit Frans-Vlaanderen afkomstige calvinistische predikant Petrus Datheen. Het was een boeiende, heldere en baanbrekende lezing, met een verrassende ontknoping. De geest van Louis Grijp is niet dood.
Frank Willaert is als gewoon hoogleraar verbonden aan het departement letterkunde van de Universiteit Antwerpen. Hij is lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Contact: frank.willaert@uantwerpen.be.
Dit artikel is gepubliceerd in Neerlandia, jaargang 120, 2016, nummer 3.
Bekijk de inhoud van dit nummer.