Verslag debat met Jeroen Koch, Els Witte, Jeroen van Zanten o.l.v. Piet de Rooy
Op zaterdag 1 november 2014 vindt het discussiegesprek plaats over de Belgische oranje-aanhangers in de eerste helft van de 19e eeuw. Op deze warmste novemberdag ooit sinds het begin van de metingen begeeft een honderdtal geïnteresseerden zich op weg naar het Nationaal Archief in Den Haag om naar een panel van deskundigen te luisteren.
Een verslag van Ivette Visscher
Na een welkomstwoord van ANV-voorzitter Nelly Maes, nemen de sprekers plaats op het podium in de zaal. Dit is allereerst Els Witte (auteur van het in mei 2014 verschenen ‘Het Verloren Koninkrijk’). Voorts de auteurs van de biografieën over koning Willem I en koning Willem II – na een jaar al verheven tot de status van standaardwerken – respectievelijk Jeroen Koch en Jeroen van Zanten. Als debatleider treedt Piet de Rooy op (schrijver van ‘Ons stipje op de waereldkaart, de politieke cultuur van modern Nederland’, bekroond met de Prinsjesboekprijs 2014).
Elk van hen levert een bijdrage vanuit de eigen, specifieke expertise. Af en toe is er verschil in invalshoek, maar over het algemeen vullen de sprekers elkaar aan, zodat het onderwerp van alle kanten wordt belicht. Het onderwerp nodigt daar ook toe uit. Het raakt aan de kern van de ingrijpende en bewogen geschiedenisperiode waarin de Zuidelijke Nederlanden zich via een revolutie met geweld losmaken van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De koning, Willem I, weigert zich bij de feiten neer te leggen; als een Don Quichot klampt hij zich vast aan een hereniging van Noord en Zuid. Na een lange en dure vechtscheiding moet hij in 1839 het hoofd buigen en de jonge natie België erkennen.
De indruk bestaat dat Willem I alleen staat in zijn strijd om de Zuidelijke Nederlanden binnen de grenzen van zijn rijk te houden. Maar, zo is steeds in de discussie te horen, de steun die de koning in het Zuiden geniet is vele malen groter dan destijds in het Haags paleis wordt vermoed. En ook veel groter dan tot nu toe in de geschiedenisboeken is opgetekend. (Els Witte werkt in haar boek deze onderzoeksbevinding uitvoerig uit.)
Koning Willem I maakte hier wel een kapitale inschattingsfout.
Het bewind van koning Willem I
Eind jaren twintig van de 19e eeuw komen in het zuidelijk deel van het Verenigd Koninkrijk, net als in andere Europese landen, gevoelens van onvrede en nationalisme tot een kookpunt. Daarbij is de kritiek op de vorst, koning Willem I, niet van de lucht. Vooral de Fransgezinde katholieken zijn de repressieve Willem beu; in toenemende mate schrijft de protestantse koning hun de wet voor, waarbij hij de macht van de katholieken indamt. Helemaal bont maakt hij het wanneer hij de sluiting van kleinseminaries afkondigt; de verlichte monarch kan dan rekenen op het niet-aflatend verzet van de conservatieve ultramontanen. Koning Willem I lijkt af te stevenen op een staatsgodsdienst. De katholieken van verscheidene stromingen beseffen dat het hoog tijd is dat de vrijheid van godsdienst en vrijheid van onderwijs grondwettelijk worden beklonken. Zij vinden in de liberalen bondgenoten in hun strijd; samen sluiten zij een ‘monsterverbond’ om hun eisen kracht bij te zetten.
Intussen heeft het gewone volk andere zorgen. Een economische crisis is ingetreden; oogsten mislukken; massa’s arbeiders worden door honger tot wanhoop gedreven. Op 25 augustus 1830 slaat in Brussel de vlam in de pan en is de Belgische Opstand een feit. In hoog tempo volgt de instelling van een voorlopig bewind, dat de onafhankelijkheid van de Zuidelijke Nederlanden uitroept.
Maar de revolutie kent ook felle tegenstanders.
In deze woelige politieke periode is er een zeer grote groep die meteen en onvoorwaardelijk achter de vorst Willem I gaat staan en zich hard maakt voor herstel van diens bewind. Deze ‘orangisten’ zijn afkomstig uit de elitaire laag. Zij bevinden zich ten eerste onder bestuurders (vooral de oude, hoge adel); hun posities staan immers op de tocht. Ook de intellectuelen dragen de koning op handen; daarbij vormen Franstaligen en katholieken geen uitzondering. Veel katholieke priesters en bisschoppen prediken het verlichtingsidee van tolerantie en voelen zich om die reden thuis bij het moderne bewind van Willem I. Maar de grootste fanclub van Willem I kan men vinden onder de economische elite.
En niet voor niets: als bestuurder doet koning Willem I het prima, dat staat buiten kijf.
De koning leidt de Zuidelijke Nederlanden naar economische bloei en bouwt hiermee krediet op bij de zakenlieden. Hij zet een sterke infrastructuur neer, en door zijn toedoen floreert de textielindustrie, vooral in Gent. De koning gaat naarstig op zoek naar het broodnodige kapitaal voor de mechanisatie. Daarbij neemt hij geen halve maatregelen. Vier belangrijke instellingen zien het licht: de Brusselse bank; de Handelmaatschappij; het Amortisatiefonds; en het Industriefonds. Het laatste bekostigt de staalindustrie. Grote hoeveelheden geld worden gepompt in bedrijven als staalreus Cockerill. Daar is in de goede jaren zo’n 8.000 man werkzaam.
Opmerkelijk is het contrast met het noordelijk deel van het rijk, waar Willem I een ouderwets, neo-mercantilistisch beleid voert en bekend staat als een slecht financier. “We hebben geloofd in de makelaar van gouden bergen”, zo verzucht Thorbecke later.
In het Zuiden daarentegen boekt de koning succes na succes door een moderne aanpak, met meer ruimte voor vrijhandel. Geen wonder dat de orangisten na de opstand van 1830 massaal opstaan en zich verenigen om Willems bewind te herstellen. Overal, vooral in Brussel maar ook in het Franstalige Wallonië, komen zij in actie. De orangisten gaan op oorlogspad, ze zijn erop gebrand een contrarevolutie te ontketenen. Het zijn zogenaamde ‘geweldentrepeneurs’. Ze organiseren het front met munitie en plannen. Relletjes, het ingooien van ruiten; het is aan de orde van de dag.
De orangisten krijgen het zelfs voor elkaar een groot vrijwilligersleger op poten te zetten.
Het kan niet uitblijven – in maart 1831 plegen de orangisten een coup, met als doel de zoon van Willem I, de Prins van Oranje, op de troon te zetten. Maar zover komt het niet. De revolutionairen kunnen rekenen op hun Franse vrienden die de staatsgreep verijdelen met militair ingrijpen.
In juli 1831 moeten de orangisten een nieuwe tegenvaller incasseren. De Duitse Leopold van Saksen-Coburg wordt benoemd als koning van de Zuidelijke Nederlanden. Ze laten zich niet van de wijs brengen en zijn vastberaden de troon van hun geliefde Willem I terug te winnen.
In de geschiedenisboekjes mag dan wat lacherig gedaan worden over hun pogingen, de vers aangetreden koning Leopold I is wel degelijk beducht voor de fanatieke orangisten.
Hij is nerveus, voortdurend loert het gevaar van afzetting, waarbij ontvoering het geijkte scenario is.
Een paar maanden later trekken de orangistische officieren ten strijde tijdens de Tiendaagse Veldtocht in het leger van de Prins van Oranje Het succes is nabij, maar weer gooien de Fransen, die hun invloedssfeer in de Zuidelijke Nederlanden willen bestendigen, roet in het eten. Ze staan aan de grens klaar met een militaire overmacht; de Prins van Oranje kan niet anders dan de aftocht blazen.
En wat is intussen de rol van koning Willem I? Zijn politieke optreden tijdens de crisisjaren 1830 en 1831 staat in schril contrast met zijn zo succesvolle economische beleid. In deze jaren, waarin een kans op contrarevolutie gloort, domineren politieke inertie en twijfel. Niets rest van de pragmatische ‘Koning Koopman’. De koning stuurt zijn twee zonen, Willem (de Prins van Oranje) en Frederik, na de Belgische Opstand naar het Zuiden om de rust te herstellen. Het mag niet baten. In Brussel loopt de Prins van Oranje een woedende menigte tegen het lijf. Ternauwernood ontsnapt hij. Onderwijl organiseren de grote mogendheden de Conferentie van Londen, waar zij zich buigen over de Belgische kwestie.
Te midden van het tumult maakt Willem I een kapitale fout: hij meent alles te kunnen besturen vanuit zijn Haagse paleis.
In het Zuiden schittert hij door afwezigheid. Hij denkt het allemaal wel te weten. Ook wanneer in Antwerpen de onderhandelingen starten over de bestuurlijke verhouding, weigert hij zelf te komen en stuurt de kroonprins. En de Tiendaagse Veldtocht, de laatste militaire poging om het Zuiden op de knieën te krijgen, is, strategisch gezien, jammerlijk te laat.
Hij is een starre, bijna autistische heerser. Dat laat hij tijdens zijn hele regeringsperiode zien. Zo luistert hij niet naar zijn zoon, de Prins van Oranje, wanneer deze hem adviseert inzake het monsterverbond. De kroonprins ontvouwt het snode plan van verregaande concessies aan de katholieken; het verzet van de toen pluriform ingestelde katholieke kerk zal dan snel breken. Maar nee, Willem I verwerpt het voorstel resoluut en houdt koppig vast aan de idee van een staatsgodsdienst.
Zo ook heeft Willem I steeds op grimmige wijze de Nederlandse taal opgedrongen aan het Zuiden; in het bestuur en het onderwijs is het de verplichte voertaal. Het Franstalige deel van zijn rijk voelt zich bestolen en geringeloord. Ook helpt niet mee dat Willem zijn torenhoge staatsschulden onevenredig zwaar op het bordje van de zuiderlingen legt. En, om het nog erger te maken, Willem I gaat belasting heffen op het malen en slachten. De voedselprijzen rijzen al gauw de pan uit en er ontstaat een schrijnende hongersnood onder de zuiderlingen.
Willem I lijkt wel ziende blind.
Het is deze onverzettelijke, rechtlijnige houding die hem politiek gezien karakteriseert en die zijn volhardingspolitiek er niet sterker op maakt.
Natuurlijk, het zit het hem ook niet mee. De revolutionairen van het Zuiden boeken veel succes omdat ze het slim aanpakken. En, de publieke opinie over de zuiderlingen is ronduit negatief, zelfs rancuneus. Niettemin zit koning Willem I vooral zichzelf in de weg. En het lukt hem niet zijn zaak naar de Europese mogendheden helder te bepleiten. Door zijn ‘tunnelvisie’ pikt hij de signalen en informatie in de jaren van de afscheiding van België niet op, mist steevast het politieke moment. En, belangrijker: hij ziet volledig over het hoofd dat hij kan rekenen op een zeer brede aanhang van orangisten. Al met al slaat koning Willem de plank volledig mis.
Hij heeft zich weliswaar bewezen als bestuurder, maar als crisismanager faalt hij.
De relatie tussen koning Willem I en zijn zoon, de Prins van Oranje (later koning Willem II)
De zoon van koning Willem I is wat betreft persoonlijkheid het spiegelbeeld van zijn vader: de appel valt zeer ver van de boom. Een bestuurder is de kroonprins geenszins, wel een man van grote gebaren. Een romanticus pur sang, die impulsief handelt. Wat bij de één ontbreekt aan eigenschappen, heeft de ander te veel, en vice versa. Het mag geen verwondering wekken dat vader en zoon elkaar voortdurend in de haren zitten, hun relatie staat in het teken van conflicten.
Geschiedkundig is de verhouding tussen het tweetal interessant, omdat deze van invloed is tijdens de kritische jaren waarin de scheuring van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gestalte krijgt. Eigenlijk is de verstandhouding tussen vader en zoon in deze jaren, in vergelijking met de periode daarvoor, redelijk, maar (zoals in het debat wordt gezegd) “nog steeds zeer slecht”.
In elk geval proberen beiden op eigen wijze de afscheiding van zuidelijk Nederland tegen te gaan.
De Prins van Oranje neemt na de Belgische Opstand in het Zuiden de leiding over de orangisten. De prins geniet een grote populariteit in dit landsdeel, vooral bij het leger. Zijn faam voert terug op de gezamenlijke moedige strijd tegen Napoleon. De prins zorgt goed voor zijn mannen; als dankbetoon gunt hij zijn officieren belangrijke posten in het land.
Het voorlopig bewind van de Zuidelijke Nederlanden ziet deze gevierde, breed gedragen prins wel zitten als kandidaat voor de troon van de nieuw te vormen natie.
In Antwerpen zijn er in 1830 al serieuze gesprekken gaande, waar zijn vader geen weet van heeft.
Ook in Londen kijken de grote mogendheden al met een schuin oog naar de prins als aan te stellen vorst. Maar, de prins aarzelt; hij wil trouw zijn aan de koning en durft zijn autoritaire vader niet de loef af te steken.
Wanneer koning Willem I over de plannen hoort, is hij furieus op zijn zoon, de ‘overloper’ die is meegegaan in de zuidelijke eis van onafhankelijkheid. Maar eigenlijk draait het hier om jaloezie. Willem is afgunstig op zijn zoon, die zo geliefd is in dit rijksdeel. Bovendien speelt zijn grote ego weer op; hij weigert de troon uit handen te geven.
En zo verkwanselt koning Willem I de kansen om via zijn zoon het Zuiden in handen van de Oranje-dynastie te houden.
In deze persoonlijke sfeer speelt nog wat anders. De flamboyante levensstijl van de prins maakt de onderlinge verstandhouding er niet beter op. Met de regelmaat van de klok veroorzaakt de prins schandalen, waarvan de vader de brokstukken moet opruimen. De amoureuze verhoudingen met mannen ondermijnen bovendien de positie van de prins; hij is chantabel. Op een gegeven moment dreigt zelfs op elke boom van het voorname Lange Voorhout in Den Haag een spotprent van een ’ontmande’ prins te verschijnen. Willem I koopt in allerijl alle pamfletten op.
Het zijn incidenten als deze die daadkracht in de volhardingspolitiek in de weg staan.
Al met al houden koning Willem I en de prins elkaar in deze crisisjaren in een verlammende wurggreep. De twee laten hun onderlinge issues prevaleren waardoor een gezamenlijke aanpak, een proactief en strategisch antwoord op de crisis in het rijk, nooit van de grond komt.
Uiteindelijke scheiding en einde van de orangisten
Tijdens De Tiendaagse Veldtocht in augustus 1831 leveren de orangistische officieren een groot aandeel. Het regeringsleger boekt wel degelijk militaire successen, maar de interventie komt domweg te laat.
En toch, ook na dit geleden verlies blijft de beweging van de orangisten ongemeen sterk. Goedschiks of kwaadschiks, men wil terug naar de regering van koning Willem I, terug naar de tijden dat het voor de wind ging. Deze urgentie wordt des te meer gevoeld omdat de economische teloorgang al merkbaar is.
De armoede grijpt snel om zich heen, zeker na de sluiting van de Schelde.
De orangisten beramen nieuwe plannen om Leopold af te zetten.
Ze komen bijeen in hun huizen; de beweging toont een hechte sociale cohesie, hoewel de aanhangers afkomstig zijn uit uiteenlopende elites (katholieken, adel, liberalen, economisch-liberalen). Er wordt zelfs over en weer getrouwd. In alle opzichten voelt de beweging zich sterk verbonden in haar doelstelling. Ook wanneer het militaire succes definitief uitblijft, zet zij haar, in Brussel geconcentreerd, verzet vastbesloten voort via het publieke domein; binnenskamers en via de pers.
Het zal niet kunnen voorkomen dat het verzet van de orangisten uiteindelijk afkalft. Daar is een aantal redenen voor te noemen. De belangrijke is het elitaire karakter van deze beweging; de orangisten zijn bij uitstek lieden uit de bourgeoisie, geen harde vechters. Aansluiting bij het contrarevolutionaire geluid in de sociale hoek is dan ook uitgesloten. Ook in militair opzicht ontberen de orangisten macht en kracht.
Eigenlijk kunnen zij niets uitrichten zonder steun van het regeringsleger van koning Willem I.
En juist bij hem vinden zij weinig bijval. Willem I is, letterlijk, onzichtbaar. Op geen enkel moment werpt hij zich op als dé aanvoerder van zijn getrouwen. Hij stelt zich tweeslachtig op ten opzichte van de orangisten. Weliswaar komt hij met het nodige geld over de brug om het verzet en de staatsgrepen mogelijk te maken, maar hij doet dat nooit openlijk. Willem I schippert.
Hij is bang, want mocht Europa een orangistische staatsgreep veroordelen, dan is het gedaan met de positie van de Oranje-dynastie.
De volhardingspolitiek van Willem I gaat stilaan wankelen, hij is een roepende in de woestijn. Zijn eigen volk en eigen ministers keren zich van hem af, begrijpen de peperdure opstelling van de koning niet meer.
‘Londen’ pikt de uitgesproken negatieve opinie op en concludeert dat hereniging er niet meer in zit.
In 1839 doet koning Willem I uiteindelijk zijn knieval en bevestigt hij de afscheiding van het zuidelijke landsdeel van zijn rijk. De onafhankelijke monarchie België is geboren. Moegestreden en murw tekent hij op 7 oktober 1840 de abdicatie en geeft hij het stokje door aan zijn zoon, nu koning Willem II.
De definitieve afscheiding luidt een stille, en ook langzame dood van de orangistische beweging in. De beweging is gedoemd uit te sterven, want zij is gestoeld op één drager: de vorstentrouw. En die trouw gaat ver. Het is de orangisten niet alleen ‘om den brode’ te doen, zij zijn ook in hun hart koningsgezind. Pas na de dood van koning Willem I in 1843 komt er dan ook een definitief einde aan de beweging. Het Belgische orangisme verliest dan haar politieke betekenis en verwordt tot een ‘heimwee-beweging’.
In de discussie wordt de prangende ‘what if’-vraag gesteld: hadden de orangisten het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden overeind kunnen houden als zij met succes een staatsgreep hadden kunnen plegen?
Die kans zou miniem zijn geweest. Zowel Noord als Zuid voelt bitterweinig voor een hereniging. Het laatste dat de zuiderlingen willen is ingelijfd, ‘gekolonialiseerd’ te worden. In beide landsdelen steken nationalistische gevoelens de kop op. En het zijn juist de bloederige sporen van de strijd tussen de landsdelen die deze sentimenten voeden. Het huwelijk tussen het Noorden en Zuiden was nooit gelukkig geweest, maar nu is het echt verleden tijd.
Daarbij zou het heersende Europese beleid van de grote mogendheden een hereniging in de weg hebben gestaan.
In 1815 vindt het Congres van Wenen plaats. Terwijl de overwinning op Napoleon nadert en donkere wolken zich boven Waterloo samenpakken, hertekenen de grote mogendheden de Europese kaart. Om het imperialistische Frankrijk in te dijken, worden grenzen in ere hersteld. En deze status quo wordt angstvallig bewaakt; onderling houden de vorsten elkaar in de gaten. Het omverwerpen van een bewind is in deze Europese restauratiepolitiek uit den boze. De speelruimte van de orangisten is dus altijd beperkt geweest.
Zo speelt er een wirwar van factoren en gebeurtenissen rond 1830 een rol. Er zijn dan ook veel verklaringen mogelijk voor het mislukken van de volhardingspolitiek. De eigen weifel en twijfel van koning Willem I springen het meest in het oog. Op het moment dat hij in 1839 de handdoek in de ring gooit, laat hij een enorme grote groep zuidelijke orangisten in de kou staan. Zij zijn diep ontgoocheld; een aantal van hen verkiest zelfs de dood.
De scheidende Koning Willem I ziet het niet …. hij heeft het nooit gezien!
Na de discussie is het tijd voor een drankje. Terwijl buiten de snel intredende schemer korte metten maakt met de stralende novemberzon, wordt er druk nagepraat.
Gespreksstof is er genoeg over deze politiek spannende episode in onze geschiedenis. Dat heeft deze middag in het Nationaal Archief in Den Haag wel bewezen.
De discussiedeelnemers hebben deze dag een schat aan kennis gedeeld over het onderwerp. En dat smaakt naar meer. De boeken van Els Witte, Jeroen Koch, Jeroen van Zanten en Piet de Rooy zijn wat dat betreft regelrechte aanraders.
