De Lage Landen zijn geen delta

Gesprek met geoloog Patrick Kiden

Momenteel loopt de aanvraag voor erkenning van de Vlaams-Nederlandse Scheldedelta als Unesco Geopark. We praten met de geestelijk vader achter het wetenschappelijke deel van deze onderneming, Patrick Kiden, een Vlaming die al meer dan dertig jaar werkzaam is voor diensten die zich bezighouden met de ondergrond van Nederland.

Ludwig Caluwé

Wie is Patrick Kiden? Hoe kiest iemand ervoor om geoloog te worden?

Ik ben opgegroeid in Temse, waar je de Schelde overal voelt. In mijn jonge jaren werden op de Boelwerf nog machtige zeereuzen gebouwd. De rivier komt er diep het land in. Je merkt er elke dag het getij. De Schelde boeide me. Op de Broederschool in Sint-Niklaas had ik een leraar aardrijkskunde die mijn fascinatie voor kaarten opmerkte en me zo stimuleerde om geografie te studeren aan de Universiteit van Gent. Na mijn studie bleef ik er als wetenschappelijk medewerker en kon ik mijn interesse verder uitdiepen.

En hoe raakt een Vlaming verbonden aan een Nederlands instituut?

Ik raakte gespecialiseerd in wat me boeide, de afzettingen van de zee op het land in de eerder recente geologische periodes. Dat fenomeen is echter veel meer typerend voor de Nederlandse dan voor de Belgische bodem. Toen er een baan vrijkwam bij de Nederlandse Geologische Dienst, heb ik me kandidaat gesteld. Er waren 45 kandidaten.

Zijn er verschillen in de manier waarop Vlaanderen/België en Nederland met geologie omgaan, de geologische wetenschap bedrijven?

Nederland heeft zijn ondergrond beter in beeld. Maar de noodzaak is ook groter. De Nederlandse bodem is minder stabiel en uniform dan de Belgische. De Nederlandse ondergrond bestaat grotendeels uit zachte sedimenten, de Belgische meer uit gesteenten. Het risico op bodemdaling is in Nederland op verschillende plekken reëel. Voor huizen- en wegenbouw, de aanleg van buisleidingen (pijpleidingen) is in het grootste deel van Nederland een goede kennis van de ondergrond noodzakelijk.

Ervaar je de grens als problematiek bij de totstandkoming van samenwerking rond het Geopark?

Het maakt soms de formulering van de wetenschappelijke onderbouw moeilijk. Onderzoek waarop we ons baseren, stopt dikwijls bij de grens. Termen verschillen. Kaarten moeten specifiek gemaakt worden.

Geoparken? Gaat dat niet over bergmassieven en uitgedoofde vulkanen? Is er in ons vlakke Scheldeland wel iets te zien van geologie?

Een rotsmassa of een uitgedoofde vulkaan is uiteraard spectaculairder. Maar voor wie goed kijkt, is er bij ons op geologisch vlak eigenlijk veel meer te zien. Het is juist een van de doelstellingen van een Geopark mensen met meer inzicht naar het landschap te laten kijken. Kenmerkend aan ons Scheldegebied – dat is ook waarom we in aanmerking menen te komen voor het Unescokeurmerk – is dat de recente geologische geschiedenis er zo goed gezien kan worden. De invloed van wind, water, recente ijstijden, klimaatverandering, ja zelfs van de mens op het landschap is duidelijk aanwijsbaar.

Het is trouwens niet voor niets dat geologen uit heel de wereld, voor een periode uit de nog vrij recente geologische geschiedenis van 28 tot 33 miljoen jaar geleden, een naam gebruiken die verwijst naar een streek uit ons gebied. Van Finland tot Zuid-Afrika en van Japan tot Mexico wordt die periode het Rupelien genoemd.

Valt de geologische evolutie van dat vlakke Scheldeland in enkele zinnen samen te vatten?

Door de opstuwing van de Alpen liepen onze rivieren oorspronkelijk grotendeels van zuid naar noord. Ze sneden zich in de ijstijdperiode in het landschap in en stuitten op lagen als de Boomse Klei, gevormd tijdens een warmere periode, toen de zee tot in Vlaanderen reikte. De kleilagen boden weerstand en bleven als lage heuvels (cuesta’s) in het landschap achter. Ze blokkeerden de afvoer naar het noorden en zo bogen de rivieren meer naar het westen af. Tussen Rupelmonde en Gent stroomde de oude Schelde dus in de richting tegengesteld aan die van nu. Ten noorden van Gent kwam al dat water samen en schuurde de Vlaamse Vallei uit in een breed dal tussen Eeklo en Stekene tot 25 meter dieper dan het huidige zeeniveau. Vandaar stroomde het water nu eens westwaarts, richting Zeebrugge, en dan weer noordwaarts naar Zeeland. De rivieren brachten veel sediment mee, zodat ze hun eigen bedding deden verzanden en het water een nieuwe weg zocht.

Er kwam omstreeks 20.000 jaar geleden een doorbraak in de cuesta ter hoogte van Hoboken. De Schelde vond nu haar weg naar zee in noordelijke richting, met een monding wellicht tussen Goeree en Schouwen, in de toenmalige Rijn. Vanaf de laatste 10.000 jaar zien we echt de determinerende invloed van de zee. De zeespiegelstijging na de laatste ijstijd en de kracht van het getij maakten inhammen en geulen. Daardoor zou de monding naar de Oosterschelde verschuiven. Zo’n 1000 jaar geleden ontstond de verbinding met de Honte of Westerschelde, die de dominerende rivier werd.

Westerschelde Biezelingse Ham, voormalige monding van getijdekreek De Zwake, gemeente Borsele | foto Marcelle Davidse

Het getij komt ook steeds dieper het land in en zorgt voor de aanpassing van de bedding. Zo kwamen er doorbraken van meanders, o.m. ter hoogte van Temse, waardoor een gebied als Weert, dat oorspronkelijk bij het graafschap Vlaanderen hoorde, zo’n 700 jaar geleden plots aan de overkant van de stroom kwam te liggen. Die fenomenen zijn allemaal typisch voor een estuarium, een mondingsgebied dat gevormd wordt door de krachtige invloed van de zee.

Ik hoor je spreken over een estuarium. Zijn we dan geen delta?

Neen, nooit geweest. De Schelde is wereldwijd zelfs een van de meest typische estuaria. Dat is een van de grote verschillen tussen dagelijks woordgebruik en wetenschappelijke terminologie. Een delta (naar de vorm van de Griekse letter genoemd) is een riviermonding die ontstaat door de afzetting van sedimenten komende van het land. De monding van de Nijl is een van de meest typische delta’s. Ze komen voor bij zeeën waar het getij weinig kracht heeft, zoals de Middellandse Zee. Maar als de vorm van de monding bepaald wordt door de eroderende kracht van de zee, spreken we over een estuarium, dat er vaak wat uitziet als een trompet.

Waarom zijn we dit mondingsgebied dan toch delta gaan noemen?

De groep die de plannen voor bedijkingen na de ramp van 1953 zou uitdokteren, kreeg gemakshalve de naam Deltacommissie. Wellicht omdat men dacht dat een gebied met veel vertakte waterwegen wel een delta zou zijn. Dat bekte bovendien goed. Sindsdien spreken we over Deltawet, Deltaplan, Deltawerken, Deltaschaderegeling, en dus ook Geopark Schelde Delta. Men ziet daarbij over het hoofd dat die vertakkingen er gekomen zijn door de kracht van de zee, niet door de rivier. De Scheldedelta lijkt dus misschien op een delta, maar is geen delta, net zomin als een walvis een vis is. Nederlands is een wondere taal.

Patrick Kiden studeerde fysische geografie aan de Universiteit van Gent. Hij was onderzoeker aan Rijksuniversiteit Gent en Vrije Universiteit Brussel. Sinds 1991 is hij geologisch onderzoeker in Nederland, eerst aan de Rijks Geologische Dienst, vervolgens aan de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO). Sinds 2018 is hij lid en sinds 2020 voorzitter van de Wetenschapskamer Geopark Schelde Delta.

Ludwig Caluwé is secretaris van het ANV. Contact: ludwig@caluwe.be.

Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia 2023/2.

Naar boven