Leg de magnetron op B5
Of hoe vooral Vlamingen hun taalgebruik aanpassen in een dialoog met Nederlanders
Marc Swerts, Anouk van Heteren, Chloë Nieuwdorp, Eline von Oerthel & Hanne Kloots
In De Avondshow van 31 maart 2022 werd de Vlaamse cabaretier Wim Helsen geïnterviewd door zijn Nederlandse collega Arjen Lubach. Die vroeg: “Kun jij een-op-een dezelfde voorstelling doen in Vlaanderen als in Nederland? Ik kan me voorstellen dat je heel erg rekening moet houden met het taalverschil.” Aan de basis van ons onderzoek ligt een vergelijkbare vraag. Sprekers vinden het volstrekt normaal om rekening te houden met hun gesprekspartner. Ouders stemmen hun taalgebruik af op de leeftijd van hun kinderen, en als een gesprekspartner pas Nederlands begint te leren, kiezen we onze woorden vaak net iets zorgvuldiger. Maar in hoeverre passen sprekers van nationale variëteiten van dezelfde taal zich aan elkaar aan? Om daar zicht op te krijgen, lieten we sprekers van het Belgisch- en het Nederlands-Nederlands samen een bordspel spelen. De Vlamingen bleken hun taalgebruik sterker af te stemmen op hun Nederlandse gesprekspartner dan vice versa. Bovendien viel op dat de proefpersonen hun woordkeuze sterker aanpasten dan hun uitspraak.
De hamvraag
Sprekers passen zich tijdens een gesprek aan elkaar aan. Die aanpassing gebeurt doorgaans spontaan en kan verschillende vormen aannemen. Zo kunnen gesprekspartners hun woordenschat, uitspraak of zinsbouw op elkaar afstemmen, maar bijvoorbeeld ook hun gezichtsuitdrukking of gebaren. Deze afstemming gebeurt over het algemeen automatisch en in beide richtingen, maar passen beide gesprekspartners zich ook in dezelfde mate aan elkaar aan? Deze vraag werd al onderzocht voor (o.a.) dialogen tussen ouders en kinderen, voor interviews en voor de communicatie tussen mensen en computers, maar nog niet voor dialogen tussen sprekers die elk een verschillende nationale variëteit van dezelfde taal gebruiken. Dat werd de hamvraag van ons onderzoek. In hoeverre passen Vlamingen en Nederlanders hun taalgebruik aan elkaar aan? En kiezen de betrokkenen alleen andere woorden, of stemmen ze ook hun uitspraak op elkaar af?
Zeeslag
Om deze vragen te beantwoorden, organiseerden we twee experimenten. In beide experimenten lieten we twintig duo’s, telkens bestaande uit een Vlaamse en een Nederlandse student, via Skype een bordspel spelen. De deelnemers konden elkaar enkel horen. Ze wisten niet vooraf dat ze het spel zouden spelen met iemand die een andere nationale variëteit van het Nederlands gebruikte dan zijzelf.
Kiezen de betrokkenen alleen andere woorden, of stemmen ze ook hun uitspraak op elkaar af?
Omdat we zo spontaan mogelijke interactie wilden uitlokken, lieten we de deelnemers een variant op Zeeslag spelen. Elke deelnemer had een schaakbord voor zich liggen en een aantal losse plaatjes. Bedoeling was dat de studenten elkaar instructies gaven via Skype. Zo’n instructie kon bijvoorbeeld zijn: “Leg de microgolf op vakje B5.” Voor ons onderzoek maakte het in principe niet uit of het plaatje op het juiste vakje terechtkwam. We waren vooral geïnteresseerd in de benamingen voor de objecten die op de plaatjes stonden.
We deden twee experimenten (met verschillende deelnemers). In beide experimenten gebruikten we twintig afbeeldingen van objecten waarvoor in Vlaanderen en Nederland vaak een verschillend woord gebruikt wordt (bv. microgolf vs. magnetron, vijs vs. schroef, bankkaart vs. pinpas). Omdat we de bedoeling van ons onderzoek pas achteraf wilden onthullen, combineerden we deze afbeeldingen telkens met twintig andere plaatjes. In het eerste experiment waren dat afbeeldingen van zaken waarbij we geen verschil tussen Vlaanderen en Nederland verwachtten (bv. boom, maan). In het tweede experiment voegden we twintig afbeeldingen toe van zaken waarvoor Vlamingen en Nederlanders wel hetzelfde woord gebruiken, maar waarvan ze de benaming vaak verschillend uitspreken (bv. tr[ɑ]m vs. tr[ɛ]m, poli[s]ie vs. poli[ts]ie, ‘bikini vs. bi’kini). Met andere woorden: het eerste experiment focuste louter op woordenschat, in het tweede was er aandacht voor zowel woordenschat als uitspraak.
Van microgolf naar magnetron
De resultaten van onze twee experimenten lieten weinig aan de verbeelding over: Vlamingen en Nederlanders stemmen hun woordkeuze op elkaar af, maar Vlamingen passen zich duidelijk vaker aan hun Nederlandse gesprekspartner aan dan vice versa. Microgolf werd dus vaker magnetron dan omgekeerd. Enkele cijfers: terwijl de Vlamingen hun woordkeuze aanpasten in respectievelijk 34% (experiment 1) en 40% (experiment 2) van de gevallen, deden de Nederlanders dat in 10% (experiment 1) en 15% (experiment 2) van de gevallen. Het bordspel telde verschillende rondes. De Vlaamse en de Nederlandse deelnemers namen hierbij om de beurt het voortouw. De aanpassingsbereidheid van de Vlaamse deelnemers bleek het grootst te zijn als de Nederlandse gesprekspartner de ronde startte.
Bovendien bleken de Vlaamse deelnemers vaker voor volledige aanpassing te kiezen. Daarmee bedoelen we dat ze voor het experiment, in een gesprek met een (Vlaamse) onderzoeker, de Belgisch-Nederlandse variant gebruikten, maar tijdens het bordspel enkel en alleen de variant produceerden die ook in Nederland gangbaar is (bv. enkel pinpas, niet bankkaart). Minder sterke vormen van aanpassing – bijvoorbeeld een combinatie van twee varianten (bv. bankkaart én pinpas) of een overschakeling naar de Nederlands-Nederlandse variant als de gesprekspartner de Belgisch-Nederlandse vorm niet begreep (bv. eerst bankkaart, daarna pinpas) – kwamen duidelijk veel minder frequent voor. Ook bij de Nederlandse deelnemers kwam volledige aanpassing het vaakst voor (zij hadden een voorgesprek met een Nederlandse onderzoeker), maar verhoudingsgewijs kozen zij toch duidelijk minder vaak voor deze drastische vorm van aanpassing dan de Vlamingen.
Dat de Vlaamse studenten zich vaker aanpasten aan hun Nederlandse gesprekspartner dan vice versa, kan te maken hebben met verschillende factoren. Zo is bekend uit eerdere studies dat de woordenschat van het Belgisch-Nederlands in de tweede helft van de 20e eeuw opgeschoven is in de richting van het Nederlands uit Nederland. Het gedrag van de Vlaamse studenten uit onze experimenten sluit hier naadloos bij aan. Een nuancering hierbij: recent onderzoek suggereert dat deze convergerende trend intussen gestopt zou zijn. Dat kan te maken hebben met de verschuiving van een eerder prescriptieve naar een meer descriptieve benadering van taalvariatie in het onderwijs, maar even goed ook met het feit dat Vlamingen vandaag minder in contact komen met het Nederlands-Nederlands via bv. de media. Eigenlijk zouden we onze experimenten dus over enkele decennia nog een keer opnieuw moeten doen. Wie weet blijven de Vlaamse deelnemers dan vaker hun eigen Belgisch-Nederlandse varianten gebruiken.
De aanpassingsbereidheid van de Vlaamse deelnemers bleek het grootst te zijn als de Nederlandse gesprekspartner de ronde startte
Een andere factor die het gedrag van de Vlaamse studenten beïnvloed kan hebben, is onderlinge verstaanbaarheid. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat Vlamingen minder moeite hebben om Nederlanders te verstaan dan vice versa. In het dagelijks leven worden Vlamingen ook vaker met regionale variatie geconfronteerd dan Nederlanders. Ook dat kan ertoe bijgedragen hebben dat de Vlaamse deelnemers zich tijdens onze experimenten coöperatiever opstelden.
Van tram naar trem (maar lang niet altijd)
In het tweede experiment stond op de helft van de plaatjes een object waarvan de naam in Vlaanderen en Nederland verschillend wordt uitgesproken (bv. tr[ɑ]m vs. tr[ɛ]m, poli[s]ie vs. poli[ts]ie, ‘bikini vs. bi’kini). Ook hier bleek de aanpassingsbereidheid bij de Vlaamse studenten duidelijk groter te zijn dan bij hun Nederlandse collega’s. De deelnemers bleken echter meer gehecht te zijn aan de Belgisch-Nederlandse uitspraak dan aan de Belgisch-Nederlandse woordenschat. Slechts in 10% van de gevallen gebruikten de Vlaamse studenten tijdens het bordspel een andere variant dan in een voorafgaand gesprek met de (Vlaamse) onderzoeker. Bij de Nederlandse deelnemers lag dit percentage nog veel lager: zij pasten hun uitspraak slechts in 1% van de gevallen aan. Als sprekers hun uitspraak aanpasten, resulteerde dat trouwens steeds in een onmiskenbaar verschillende realisatie. Anders dan bij de woordenschat werden voor de uitspraak daarom geen gradaties in de mate van aanpassing onderscheiden.
Hoe komt het dat sprekers blijkbaar eerder hun woordkeuze aanpassen dan hun uitspraak? We zien twee mogelijke verklaringen. Ten eerste vermoeden we dat verschillen in woordenschat het onderlinge begrip sneller en meer in gevaar brengen dan uitspraakverschillen. Met andere woorden: de kans op misverstanden is groter als gesprekspartners een woord niet begrijpen dan wanneer een woord verschillend uitgesproken wordt. Of nog anders geformuleerd: het lijkt erop dat de uitspraak enkel als een soort verpakking fungeert, waardoor gesprekspartners als het ware vlotter over eventuele verschillen heen kunnen stappen.
Vlamingen passen zich duidelijk vaker aan hun Nederlandse gesprekspartner aan dan vice versa
Daarnaast heeft onderzoek naar Vlaamse uitspraakgidsen uit de 19e en de 20e eeuw laten zien dat er nooit echt gestreefd is naar een volstrekt uniforme uitspraak voor Vlamingen en Nederlanders. Er werden wel dialectische varianten bestreden, maar tegelijk was er altijd ruimte voor verschillen tussen Vlaanderen en Nederland. Of anders geformuleerd: terwijl er op woordenschatvlak geruime tijd een zeg-niet-X-zeg-wel-Y-traditie heeft bestaan, eiste tot nu toe geen enkele uitspraakgids dat Vlamingen zouden gaan klinken als Nederlanders. Die grotere tolerantie ten opzichte van uitspraakvariatie kan er ook toe hebben bijgedragen dat de deelnemers hun uitspraak zo zelden aanpasten.
Sporen voor vervolgonderzoek
Zoals elk onderzoek laat ook onze studie nog een aantal vragen onbeantwoord. Zo zijn onze twee experimenten gebaseerd op spraak die geproduceerd werd bij een bordspel, in het bijzijn van een onderzoeker. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of sprekers hun taalgebruik ook op elkaar afstemmen in spontane, natuurlijke interactie. Verder hebben we enkel Belgisch-Nederlandse sprekersduo’s onderzocht die studeerden aan de universiteiten van Antwerpen, Leuven en Tilburg en die zelf ook opgegroeid waren in die regio’s. Vanuit dialectologisch oogpunt hadden ze dus allemaal een Brabantse dialectachtergrond. Eigenlijk zou ook gekeken moeten worden naar gesprekken met uitsluitend Vlamingen of uitsluitend Nederlanders en naar dialogen tussen sprekers uit andere delen van Vlaanderen en Nederland, bijvoorbeeld sprekers uit Belgisch- en Nederlands-Limburg. Ten slotte hebben we ook de attitudes van onze proefpersonen niet geanalyseerd. Staan ze positief tegenover de variëteit uit het buurland of juist niet? En nemen positief ingestelde sprekers ook sneller varianten uit de andere variëteit over? Kortom, ons onderzoek laat er geen twijfel over bestaan dat Nederlanders en (vooral) Vlamingen hun taalgebruik aanpassen in dialogen met een gesprekspartner uit het andere deel van het taalgebied, maar welke mechanismen hierbij meespelen, verdient nog nader onderzoek.
De details van dit onderzoek zijn te vinden in:
Swerts, M., Van Heteren, A., Nieuwdorp, C., Von Oerthel, E. & Kloots, H. (2021). Asymmetric Forms of Linguistic Adaptation in Interactions Between Flemish and Dutch Speakers. Frontiers in Communication, 6, 1-12.
Naar het onderzoek
Marc Swerts is verbonden aan de Tilburg School of Humanities and Digital Sciences, Language, Communication and Cognition van Tilburg University. Hij doet er o.a. onderzoek naar non-verbale communicatie en naar de nuances die je kunt overbrengen via variaties in het stemgebruik. Anouk van Heteren, Chloë Nieuwdorp en Eline von Oerthel schreven onder leiding van Marc Swerts een masterproef over de experimenten waarvan verslag werd uitgebracht in dit artikel. Hanne Kloots is verbonden aan het Centrum voor Computerlinguïstiek en Psycholinguïstiek (CLiPS) van de Universiteit Antwerpen. Zij doet o.a. onderzoek naar taalvariatie en was medeverantwoordelijk voor de datacollectie voor dit artikel.
Contact: m.g.j.swerts@tilburguniversity.edu
Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia 2022/2.