Dichter Alfred Schaffer in Gent:
“Ik vertegenwoordig de buitenblik”
Ingrid Glorie
Hij woont in Zuid-Afrika, waar hij als docent verbonden is aan de Universiteit Stellenbosch en de Universiteit van Wes-Kaapland. Maar in de eerste helft van dit jaar bivakkeert de Nederlandse dichter Alfred Schaffer, winnaar van de P.C. Hooftprijs 2021, in het Vlaamse Gent, als vervanger van professor Yves T’Sjoen, die dit semester met sabbatsverlof is. Schaffer verzorgt in Gent twee collegereeksen: een bachelorcursus poëziegeschiedenis van de achttiende eeuw tot nu, en een mastervak over naoorlogse tendensen in de Nederlandstalige poëzie.
“Ik hoop dat de studenten door mijn colleges hun angst voor poëzie een beetje kwijtraken”, vertelt Schaffer. “Die bestaat niet alleen bij het grote publiek, maar ook bij de academisch geschoolde lezer. Men grijpt toch eerder naar proza dan naar poëzie. Ik probeer tijdens mijn colleges een open gesprek op gang te brengen over de verschillende betekenissen die een tekst genereert.” Daarnaast wil Schaffer laten zien dat moderne poëzie vaak helemaal niet zweverig is, maar juist aansluit bij het actuele maatschappelijke debat. Dus kiest hij vaak teksten van jonge dichters als Radna Fabias, Simone Atangana Bekono, Lieke Marsman, Rodaan Al Galidi en Marieke Lucas Rijneveld.
Schaffer ervaart de sfeer binnen de vakgroep Nederlands in Gent als zeer gelijkwaardig. De omgang is op een prettige manier informeel. Wat hem opvalt, is dat jonge academici in Gent veel ruimte krijgen. Dat is bemoedigend, vindt hij. “De toekomst van de neerlandistiek en van de wetenschap in het algemeen ligt immers in handen van jong talent.”
“Naarmate ik hier langer ben, merk ik dat Gent, Kaapstad en Amsterdam voor mij ineen beginnen te vloeien”
Hij geniet ervan om in Gent op weg naar de faculteit langs al die historische gebouwen te fietsen. Maar hij heeft nog weinig tijd gehad om de omgeving te verkennen. Naast zijn colleges in Gent moet hij via een internetverbinding ook nog enkele onderwijsverplichtingen in Zuid-Afrika afhandelen. En dan zijn er nog zijn recensies voor De Groene Amsterdammer. “Sinds ik hier ben, heb ik alleen nog maar gewerkt”, bekent hij. “Maar ik hoop in de tweede helft van mijn verblijf meer tijd te kunnen besteden aan andere projecten, en ook meer tijd te kunnen vrijmaken voor het schrijven.”
Een mondiaal perspectief
Schaffer hoopt in Gent aan twee projecten te kunnen werken. Het eerste project heeft te maken met de Afrikaanse literatuur, waarvan er, zowel in de universiteitsbibliotheek als in het Poëziecentrum, in Gent verrassend veel voorhanden blijkt te zijn. Schaffer wil een verzameling aanleggen van humoristische en burleske teksten. Daarbij is hij vooral geïnteresseerd in teksten die een standpunt innemen in het politieke discours, tijdens de apartheid maar ook daarna. “Ik wil ze onderzoeken op aspecten als herschrijving, inkadering en toe-eigening”, legt hij uit, “om vervolgens te zien wat ik daarmee kan doen. Uiteindelijk moet het leiden tot een nieuwe dichtbundel.”
Schaffer is weinig geneigd om een literaire tekst te beschouwen als deel van een specifieke nationale traditie. “Naarmate ik hier langer ben, merk ik dat Gent, Kaapstad en Amsterdam voor mij ineen beginnen te vloeien”, vertelt hij. “Doordat ik zo vaak op reis ben, beginnen grenzen te vervagen. Ik benader de literatuur vanuit een mondiaal perspectief. Uiteraard spelen plaatselijke contexten een rol in elk werk. Maar ik zie ook veel overeenkomsten. Die vind ik interessanter dan de verschillen.”
Het tweede project waarmee Schaffer in Gent een begin wil maken, is een bloemlezing van poëzie van jonge dichters van kleur in het Nederlands en het Afrikaans. Hij merkt dat zijn studenten in Stellenbosch zich vaak aangesproken voelen door Nederlandstalige dichters met een multiculturele achtergrond. “Het zijn vormtechnisch allemaal uitstekende dichters. Maar zij weten de poëzie ook inhoudelijk weer relevant te maken”, bespiegelt hij. “Het gaat om het vak Nederlands, maar ook om iets anders dan het Nederlands. Daardoor zie je ook dat dichteressen als Ronelda Kamfer en Radna Fabias, die ik aan elkaar kon voorstellen toen Radna in Zuid-Afrika was, zo’n klik met elkaar hebben. Ondanks de taalbarrière en ondanks het feit dat de een uit Zuid-Afrika komt en de ander van Curaçao. Die affiniteit heeft te maken met factoren als klasse en kleur, en niet zozeer met taal. Die overeenkomsten wil ik met deze bloemlezing illustreren. En er verschijnt op dit moment zoveel poëzie van jonge dichters die de moeite waard is om te presenteren. Zeker in Zuid-Afrika!”
Nu hij in Gent is, ervaart Schaffer het Nederlands weer als zijn eerste taal
Schaffer geeft toe dat er ook een risico in zit om al deze schrijvers als het ware op een hoop te gooien en voorbij te gaan aan de onderlinge verschillen. “Dat overkomt mijzelf ook wel eens. Dan wordt mijn laatste bundel bijvoorbeeld alleen gezien als een bundel die over racisme gaat. Maar het is een bundel die over van alles gaat, óók over racisme. Ik ben me bewust van de gevaren. Ik zal iets moeten doen om het te verantwoorden.”
Altijd mensen over de vloer
Alfred Schaffer (1973) is de zoon van een Nederlandse vader en een Antilliaanse moeder, die in de jaren vijftig van Aruba naar Nederland kwam om verpleegster te worden. Zijn moeder zou overlijden toen Alfred achttien jaar oud was. Hij groeide op onder de rook van Den Haag. Van de vakanties bij zijn grootouders uit zijn jeugd herinnert hij zich vooral kleuren, geuren en stemmen in verschillende talen: Engels, Spaans, Papiaments, Nederlands. Zijn moeders familie was arm. “Maar er kwamen altijd mensen over de vloer. En er was ruimte. Als je dan met je ouders weer terugkwam op je flatje in Den Haag, voelde dat wel benauwend. Die weidsheid herkende ik natuurlijk ook toen ik in Zuid-Afrika ging wonen.”
Schaffer studeerde Nederlandse Letterkunde en Film- en Theaterwetenschappen in Leiden. Tijdens de colleges van Eep Francken en Theo D’haen maakte hij kennis met de Zuid-Afrikaanse literatuur. Als deel van zijn studie ging hij in 1996 naar Zuid-Afrika, op uitnodiging van Rolf Wolfswinkel, een Nederlander die als docent verbonden was aan de Universiteit van Kaapstad. “De reden waarom ik ben gebleven”, verklaart Schaffer, “is de liefde. Ik heb Karmen in 1996 in mijn eerste maand in Zuid-Afrika ontmoet en we zijn nog altijd samen. Binnenkort komt ze met onze dochter Maya naar Gent; dan gaan we twee weken vakantie houden.”
Nu hij in Gent is, ervaart Schaffer het Nederlands weer als zijn eerste taal. “Maar het hangt van de plek af. In Zuid-Afrika is het Afrikaans mijn eerste taal en mijn tweede taal het Engels, terwijl ik tegen mijn dochter, die in Amsterdam geboren is, Nederlands spreek.”
Schaffer komt regelmatig voor optredens naar Nederland. Verder houdt hij zijn Nederlands bij door in Zuid-Afrika veel naar Nederlandse radio te luisteren. Zolang hij dankzij de moderne technologie voeling kan houden met het Nederlands, heeft hij geen behoefte om over te stappen naar een andere taal. Het leven in een anderstalige omgeving heeft hem wel preciezer (“en misschien ook voorzichtiger en onzekerder”) gemaakt in zijn hantering van de taal. “Ik denk altijd: klopt dit? En ik kan het niet controleren.”
Afrikaans in een meertalige context
In Zuid-Afrika heeft het Afrikaans sinds de politieke omwenteling van de jaren negentig veel terrein verloren. Over de positie van het Afrikaans als onderwijsvoertaal aan de Universiteit Stellenbosch is veel te doen. Voorvechters van het Afrikaans trekken soms een vergelijking tussen de verengelsing van de Zuid-Afrikaanse universiteiten en die in Nederland en, in mindere mate, Vlaanderen. Volgens Schaffer is dat echter geen valide vergelijking. In de Lage Landen komt de verengelsing hoofdzakelijk voort uit economische motieven; internationale studenten zijn er voor universiteiten een lucratieve bron van inkomsten. “Daar komt geen ideologie bij kijken”, aldus Schaffer.
Voor veel Zuid-Afrikaanse studenten geldt het Nederlands als een koloniale taal
“In Zuid-Afrika vind ik het lastiger”, peinst hij. “Stellenbosch ligt in een gebied waar de meeste mensen het Afrikaans als huistaal hebben. Er zijn veel studenten, met name van het platteland, die specifiek naar een universiteit willen waar het Afrikaans een van de voertalen is. Dat is de enige taal die ze echt machtig zijn. In het Engels maak je ze monddood. Dus ik wil het Afrikaans als academische taal graag behouden. Aan de andere kant is dat ook het argument waarom meertaligheid daar zo belangrijk is. Want er zijn ook studenten die geen Afrikaans verstaan en die ook moeite hebben met het Engels. Die studenten zouden gebaat zijn met colleges in bijvoorbeeld het Xhosa of het Zoeloe.”
Bij de vakgroep Afrikaans en Nederlands, waaraan hijzelf in Stellenbosch verbonden is, ziet Schaffer het aantal studenten licht teruglopen. Maar voorlopig maakt hij zich geen zorgen. De beste rechtvaardiging voor het voortbestaan van een vakgroep is een actueel en relevant aanbod, vindt hij. En met populaire vakken als vertaalwetenschap, Afrikaans als tweede taal, lexicografie en taaldebat zit dat in Stellenbosch wel goed.
“Kies eens andere teksten”
Enkele jaren geleden werden er aan Zuid-Afrikaanse universiteiten verhitte debatten gevoerd over de dekolonisatie van het curriculum. Voor veel Zuid-Afrikaanse studenten geldt het Nederlands als een koloniale taal.
Schaffer stelt zichzelf voortdurend de vraag hoe hij zijn colleges over Nederlandse literatuur voor zijn studenten relevant kan houden. Hij besteedt veel aandacht aan het werk van jonge Nederlandstalige schrijvers en legt verbanden met dat van hun Afrikaanse tijdgenoten. Het idee dat hij de grote namen uit de Nederlandse canon moet behandelen, heeft hij losgelaten: “Voor een student uit het afgelegen Bredasdorp betekent de naam Harry Mulisch niets.” Een verhaal van Jan Wolkers heeft hij, “al voor #metoo”, vervangen door een verhaal van Anna Blaman. “Dat nare mannelijke wereldbeeld vond ik echt niet meer kunnen.”
In plaats van plichtmatig de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur af te werken, staat Schaffer liever stil bij denkbeelden en stromingen binnen de literaire wereld en hoe die van tijdperk tot tijdperk veranderen. “Je kunt de canon ter discussie stellen. Kies eens andere teksten als je een bepaald verhaal wilt vertellen. Anders verandert er nooit iets.”
Aan Zuid-Afrikaanse universiteiten is er relatief veel aandacht voor Caribische literatuur. Er vallen interessante vergelijkingen te trekken tussen de geschiedenis van Zuid-Afrika en die van Suriname en de Antilliaanse eilanden. Voor Alfred Schaffer komt deze belangstelling echter ook voort uit zijn persoonlijke situatie. Hij behandelde Wij, slaven van Suriname van Anton de Kom al in 2012 met zijn studenten, lang voor dat boek in Nederland herontdekt werd. En hij leest niet alleen Nederlandse gedichten voor, maar ook gedichten in het Papiaments. “Toen ik dat, nu alweer flink wat jaren geleden, voor het eerst deed, raakte ik zelf ontroerd”, vertelt hij. “Het was voor het eerst sinds jaren dat ik de taal van mijn moeder weer hardop las. Die emotie vonden de studenten natuurlijk prachtig.”
Aandacht voor Afrika
Zijn leven in Zuid-Afrika heeft ervoor gezorgd dat Schaffer als dichter meer geëngageerd is gaan schrijven. “Dat is onvermijdelijk”, stelt hij. “Je kunt je daar niet van de werkelijkheid afsluiten. Zodra je in je auto stapt en door de omgeving rijdt, zie je kleur, zwervers; je hoort andere talen. Je moet wel blind en doof zijn en je totaal afsluiten, wil je niet beseffen wat er gebeurt.”
In Gent valt het hem op dat er in het straatbeeld in het centrum weinig van de multiculturele samenleving te merken valt. Ook is er in het Vlaamse publieke discours, net zoals in het Nederlandse overigens, weinig aandacht voor wat er op het Afrikaanse continent gebeurt. “Dat vind ik begrijpelijk”, zegt hij, “maar ook problematisch. In Zuid-Afrika kun je, als je het nieuws wat intensiever volgt, wél op de hoogte zijn van wat er in Europa gebeurt. Daar is de blik wél naar buiten gericht. Dat moet ook wel, men is afhankelijk. Maar hier speelt Afrika geen enkele rol.”
“Je kunt ook losgezongen raken”
Behalve dichter en academicus is Alfred Schaffer ook vertaler, onder meer van het werk van de jonge bruine Afrikaanse dichteres Ronelda Kamfer (1981). Toen Kamfer in 2008 debuteerde, was zij de eerste bruine dichteres van wie het werk bij een gevestigde uitgeverij verscheen. Schaffer heeft diep respect voor Kamfer. “Wat ik bewonder, is dat zij heel klare, heldere taal gebruikt, die toch ambigu is. Haar manier van schrijven is helemaal van deze tijd. En ze beschikt over een geweldige zwarte humor. Hier wordt het al snel serieus en schieten mensen eerder in de slachtofferrol. Dat is iets wat je bij Kamfer niet ziet. Die is daarvoorbij. Ze heeft een heel volwassen manier van denken en schrijven.”
In Gent valt het hem op dat er in het straatbeeld in het centrum weinig van de multiculturele samenleving te merken valt
Inmiddels is er een volgende generatie jonge bruine dichters opgestaan. Jolyn Phillips, Lynthia Julius, Ryan Pedro en Ashwin Arendse leveren stuk voor stuk interessant werk, vindt Schaffer. “Maar Ronelda Kamfer en haar man, Nathan Trantraal – óók een geweldige dichter – waren de wegbereiders.”
Tijdens de televisie-uitzending rond de uitreiking van de P.C. Hooftprijs in september 2021 merkte Ronelda Kamfer op dat de bruine dichters van Zuid-Afrika trots op Alfred waren omdat ze hem inmiddels als een van hen beschouwden. Het was een uitspraak die Schaffer ontroerde. Maar hij vond het ook te veel eer.
“Ik zie mezelf toch vooral als een fly on the wall”, zegt hij nu over zijn positie binnen het Afrikaanse en Zuid-Afrikaanse literaire veld. “Ik denk dat ik door die verschillende werelden – dat merk ik hier in Gent ook – hoe langer hoe meer een eenling word. Niet omdat ik dat wil zijn, maar doordat ik nergens bij hoor. Ik vertegenwoordig de buitenblik. Dat voelt soms eenzaam, ja. Het is fijn om bij een gemeenschap te horen. Dat heeft te maken met mijn Antilliaanse achtergrond, waar het altijd vol mensen is. Maar doordat ik in een ver buitenland ben gaan wonen, is mijn leven anders gelopen.”
Met het geromantiseerde beeld van de ‘nomadisch schrijver’ – denk aan auteurs als Salman Rushdie en Ben Okri – heeft Schaffer weinig op. “Je kunt ook losgezongen raken”, constateert hij. “Ik word vaak gevraagd voor optredens in Nederland. Ik moet veel afwijzen, omdat ik in Zuid-Afrika een volle baan aan de universiteit heb. Mensen stellen wel eens voor dat ik van de pen moet gaan leven. Maar door daar te wortelen, te werken, een salaris te verdienen en – het leukste van alles – door met studenten te werken, blijf ik nog een beetje geaard en binnen een gemeenschap. Als ik dat ook niet meer zou doen, zou het wel heel eenzaam worden.”
Alfred Schaffer, , zo heb ik u lief. alle gedichten tot nu toe, De Bezige Bij, Amsterdam, 2021, ISBN 978 94 0314 121 3, 736 pp. Prijs: € 34,99.
Ingrid Glorie is bureaumedewerker van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Daarnaast is ze actief als freelance journalist, vertaler en programmamaker.
Contact: ingridglorie@kpnmail.nl
Dit interview werd gepubliceerd in Neerlandia 2022/2.