Neerlandia

Nederlands-Vlaams tijdschrift voor taal, cultuur en maatschappij

De Lage Landen: geschiedenis van een wensdroom 

“Ik heb de droom nooit losgelaten dat alle Nederlandstaligen ooit in één verband weer zouden samenleven.” Met deze woorden vertolkte Bart De Wever, burgemeester van Antwerpen, in juli 2021 de Groot-Nederlandse gedachte zoals die sinds Pieter Geyls Geschiedenis van de Nederlandse stam (1947) in sommige Vlaamse kringen niet zonder weemoed gekoesterd wordt. 

Auteur Ludo Beheydt 

Dat die wensdroom politiek, zelfs in de democratische vorm van een confederatie, geen kans maakt, wordt ten enenmale duidelijk voor wie met aandacht de beknopte maar zeer verhelderende nieuwe geschiedenis van de Lage Landen leest. Die geschiedenis is een product van een samenwerking tussen twee Nederlandse historici, Judith Pollmann en Henk te Velde, en een Vlaamse collega, Marnix Beyen. Hun strakke geschiedenisverhaal is in de eerste plaats de geschiedenis van een gedeelde politieke cultuur, die een gemeenschappelijke traditie als fundament heeft. Die traditie is er een van bestuurlijke samenwerking op grond van eigenbelang van verstedelijkte regio’s. Die basisvisie is een heel andere dan die van een Nederlandse stam, zoals Geyl die definieerde, namelijk “alle volken en volksgroepen voor wie het Nederlands de moedertaal is”. Volgens de auteurs van de nieuwe geschiedenis vormen de Lage Landen niet eens een taalkundige eenheid, evenmin als een staatkundige eenheid. 

De geschiedschrijving heeft dat deltagebied na de Eerste Wereldoorlog lang als een eenheid willen voorstellen, maar dat lukte eigenlijk niet zo goed. In de prestigieuze vijftiendelige Algemene geschiedenis der Nederlanden (1977-1985) was er van die eenheid weinig te merken, net zomin als in het klassieke overzichtswerk Geschiedenis van de Nederlanden (2014) van J.C.H. Blom en E. Lamberts, waarin eigenlijk ook Noord en Zuid parallel werden behandeld ondanks hun expliciete bedoeling om ze “in eenzelfde historisch verhaal te betrekken”.  

De Lage Landen, “een geschiedenis voor vandaag”, zoals de ondertitel poneert, slaagt er wel in de Lage Landen als een eenheid te beschrijven. Niet als een natie, niet als een gevoelsgemeenschap, zelfs niet als een taalgemeenschap, maar als een van onderop gestimuleerd samenwerkingsverband met gemeenschappelijke belangen en een gedeelde politieke cultuur. Die politieke cultuur is er een van stedelijke beheerders die primair de eigen huishouding en het stedelijke bestuur vertegenwoordigen. Dat een burgemeester van de grootste metropool van Vlaanderen daar heil in ziet, is daarom alleen al niet helemaal onbegrijpelijk. 

De Lage Landen als eenheid in verscheidenheid 
De eenheid in verscheidenheid treedt in die nieuwe geschiedenis prominent naar voren. En dat vooral dankzij enkele gezamenlijke initiële keuzes van de auteurs.  

In de eerste plaats wordt de eenheid verzekerd door een duidelijke omschrijving van de Lage Landen. Het vaak vaag gehanteerde begrip wordt hier al in de eerste alinea omschreven als de regio die “samenvalt met de huidige Benelux, maar waartoe ook wel delen van Oost-Friesland, het Rijnland en Noord-Frankrijk zijn gerekend”. In het verleden heeft de historiografie altijd met nogal onduidelijke aanduidingen gewerkt, nu eens Noord en Zuid, dan weer Vlaanderen en Nederland of Nederland en België. 

In de tweede plaats treedt het auteurstrio hier op als een echt collectief. Ze spreken met één stem. En dat is nieuw. In de klassieker van Blom & Lamberts bijvoorbeeld werd het Nederlandse verhaal door Nederlandse historici behandeld en het Belgische verhaal door Vlaamse historici en dat in wisselende stijlen. Dat was ook het geval in de Algemene geschiedenis der Nederlanden. Die aparte verhalen leidden niet tot een eenheidsvisie. Zo werd in het boek van Blom en Lamberts aan het slot nog gauw een eenheidskader geschetst. Dat spreken met één stem was er natuurlijk wel al in het fundament van de historiografie van de Lage Landen, namelijk in het werk van Pieter Geyl, dat merkwaardig genoeg niet eens in de literatuurlijst vermeld wordt, evenmin trouwens als die recentere De Lage Landen, een geschiedenis in de spiegel van Europa (1994) van Raoul Bauer, ook een eenmanswerk. Hoe dan ook versterkt de presentatie in één verhaal nu alvast het idee van een gedeelde traditie. 

Voorts wordt die indruk vooral versterkt door het overtuigende situerende eerste hoofdstuk dat uitvoerig de vier factoren toelicht die de gemeenschappelijke politieke cultuur bepalen: de geopolitieke locatie, het waterrijke landschap, de uitzonderlijk hoge graad van verstedelijking en ten slotte de permanente spanning tussen bestuurlijke eenwording en de ervaring van onderlinge verschillen. 

Bovendien wordt de indruk van de eenheid van de Lage Landen ook nog eens ex negativo benadrukt door de ontmijning door de auteurs van het nazinderende nationalistische perspectief dat sinds de 19e eeuw de geschiedschrijving beheerste. Die ontmijning gebeurt hier subtiel, maar gedocumenteerd. Zo wordt de scheiding tussen Noord en Zuid door de Opstand hier niet als een product van groeiend natiebesef voorgesteld, maar eerder als het resultaat van persoonlijke drijverijen en financiële armslag. Dat de Republiek tot stand kwam, had voor een groot deel met financiering te maken. Omdat Alva geen geld meer kreeg uit Spanje, ging zijn leger aan het plunderen, waardoor de weerstand groter werd. Willem van Oranje daartegenover kon het verzet voldoende bewapenen door het hele familiebezit van de Nassaus voor bewapening in te zetten en door zich te verzekeren van de financiële steun van de steden. Dat Farnese er dan toch weer in slaagde Antwerpen te heroveren, was alleen maar te danken aan de vernieuwde ruime financiering vanuit Spanje. Dat is een heel ander verhaal dan dat van de aloude ‘Bataafsche Republique’, die zich verzet tegen het tirannieke Spanje. Dat laatste beeld, dat we kennen uit de verhalen van de ‘spindoctors’ als Hugo de Groot, Pieter Corneliszoon Hooft en Vondel, en uit de beeldvorming in talloze pamflettistische etsen met de tirannieke Alva en de onderdrukte Zeven Provinciën, is meer een opsmukoperatie van Oranjes propagandisten geweest dan een expressie van ‘de wil van het volk’. Ook toen al was beeldvorming kennelijk belangrijker dan de realiteit. 

Johannes Vermeer (1632-1675), Allegorie van de schilderkunst (1666-1668), Kunsthistorisches Museum, Wenen. – Ook Vermeer koesterde nog de wensdroom van de verenigde Lage Landen. Zelfs na de splitsing van Noord en Zuid in 1648 leefde het idee van de eenheid van de Nederlandse schilderkunst voort. | Bron

Cultuur als vergeten factor 
Een belangrijke factor die de eenheid van de Lage Landen zeker altijd mee bepaald heeft, is jammer genoeg in dit boek buiten beschouwing gebleven en dat is de gedeelde artistieke identiteit. Tot de 17e eeuw kan men artistiek geen onderscheid maken tussen Noord en Zuid. De zogenaamde Zeventien Provinciën vormden artistiek een eenheid. Het maakte weinig uit of men boven of onder de Maas geboren was, de kunst deelde een artistieke identiteit. Een kunsthistoricus als Hans Vlieghe heeft in zijn standaardwerk over Flemish Art and Architecture 1585-1700 overtuigend aangetoond dat zelfs de kunst van de 17e eeuw van Noord en Zuid nog heel veel gemeenschappelijk heeft. Een gemeenschappelijke artistieke identiteit is de uiting van een gemeenschappelijke cultuur en dat is een factor die hier buiten beeld is gebleven. Dat heeft natuurlijk te maken met het uitgangspunt van deze geschiedenis, dat nagenoeg exclusief gefocust is op de politieke ontwikkelingen. In een boek van zo’n 220 bladzijden kan uiteraard niet de hele breedte van de cultuur uitvoerig aan de orde komen, maar verwaarlozing van de gedeelde cultuur blijft wel een lacune in het totaalbeeld van de Lage Landen. Die lacune hadden de auteurs wel al kunnen opvullen met kennisneming van enkele artikelen van Pieter Geyl. Onder meer in De kunsthistorie onder de ban van de moderne staat (1930) reageerde Geyl al tegen de toen heersende nationalistische tendensen bij Nederlandse kunsthistorici en verdedigde hij de opvatting dat de Lage Landen een artistiek erfgoed deelden. Overigens hadden de auteurs wellicht ook meer oog gehad voor het gedeeld cultureel erfgoed dat tot op vandaag herkenbaar is gebleven als ze kennis hadden genomen van de geschiedenis van de Lage Landen van A.F. Manning en M. de Vroede, die in 1982 verscheen onder de titel Onze Lage Landen: De bewoners vanaf de ijstijd tot heden, dat wel ruime aandacht besteedt aan de cultuur. Maar alweer is dat een werk dat niet eens in de literatuurlijst verschijnt. 

Anderzijds moet het wel op het debet geschreven worden van deze ‘geschiedenis voor vandaag’ dat ze het beleden uitgangspunt weet te verzoenen met de geconstateerde verschillende ontwikkelingen in de politieke cultuur in respectievelijk Nederland en België. De auteurs slagen erin om het bijzonder ondoorzichtige proces van politiek polderen in naam van ‘goed bestuur’ in Nederland en de woelige ontwikkeling van eenheidsstaat naar federale staat via communautaire conflicten en compromissen in België genuanceerd te situeren in hun uitgangsstelling dat ondanks duidelijke verschillen in actief burgerschap de oude politieke cultuur van gedelegeerde macht de Lage Landen blijft typeren. Vooral wordt duidelijk dat de Lage Landen nog steeds voldoende politieke cultuur en economische belangen delen om ook in de toekomst een vruchtbare samenwerking van deze delta te kunnen verzekeren. Alleen jammer dat de gezamenlijke culturele belangen die de eenheid hechter maken op het gebied van onderwijs, taal, theater, literatuur, onderbelicht zijn gebleven.  

Ludo Beheydt is emeritus hoogleraar Civilisation néerlandaise en Linguistique néerlandaise aan de Université catholique de Louvain. Hij is lid van de redactie van Neerlandia. 
Contact: ludo.beheydt@skynet.be 

Marnix Beyen, Judith Pollmann & Henk te Velde, De Lage Landen: Een geschiedenis voor vandaag, Ons Erfdeel vzw, Rekkem / Den Haag, 2021, ISBN 978 90 797 0532 0, 224 pp. Prijs: € 25,-. 

Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia 2022/1.

Naar boven