Wordt Nederlands een verplicht vak in Wallonië?
Auteur: Laurence Mettewie
Op 12 februari 2020 titelde de Franstalige krant Le Soir, na een parlementaire vraag aan de socialistische minister van Onderwijs van de Fédération Wallonie-Bruxelles: Le débat sur l’enseignement du néerlandais retardé, het debat loopt vertraging op. Dezelfde dag kopte de Vlaamse VRT-site enthousiast: Ecolo wil Nederlands als eerste vreemde taal in Wallonië. Hoe tegenstrijdig de berichten ook lijken, duidelijk is dat er in Franstalig België iets beweegt rond het (schoolvak) Nederlands. Gaat het om luchtkastelen, zand in de ogen of een kentering in het taalbeleid?

In de algemene beleidsverklaring van september 2019 verraste de kersverse regering van de Franstalige gemeenschap (PS, Ecolo, MR) met een ambitieuze alinea over de uitbouw en ondersteuning van moderne talen in het onderwijs. Op het einde van het lijstje goede voornemens toverde de regering nog een konijn uit de hoed: binnen het eerste jaar van de regeerperiode wordt een breed publiek debat georganiseerd (met de ‘betrokkenen’), om na te gaan of het wenselijk is om een van de twee andere nationale talen (Nederlands of Duits) te verplichten als eerste moderne taal. Die zal namelijk vanaf 2022 – overal in Franstalig België – verplicht worden vanaf het derde jaar van het basisonderwijs, waardoor er op dat ene niveau ruimte is voor nieuw taalbeleid. Dit is een zeer voorzichtige, maar niet minder symbolische zet, want in Franstalig België is de positie van het Nederlands niet al te rooskleurig.
De stereotiepe beeldvorming rond een onaantrekkelijk Nederlands wordt in de hand gewerkt door een polariserend discours in de politiek, de media en de maatschappij
In Wallonië is het leren van een moderne taal momenteel verplicht vanaf het vijfde jaar van het basisonderwijs. Vroeger beginnen mag als de school daar de nodige middelen en een draagvlak voor heeft. In de Franstalige scholen in Brussel en de faciliteitengemeenten moet het vanaf het derde en mag het vanaf het eerste jaar van het basisonderwijs. Daar is ook wettelijk bepaald dat die taal het Nederlands is, terwijl leerlingen in Waalse scholen de keuze hebben tussen Nederlands, Duits en Engels, zowel in het middelbaar als in het basisonderwijs. De cijfers bij de eerstejaars van het middelbaar onderwijs liegen er niet om: Engels is veruit het populairst (59% in 2015-2016), gevolgd door Nederlands (37%) en Duits (2%). 2% volgt geen talenonderwijs. De keuze voor het Nederlands is sterk regiogebonden: zo kiest slechts 11,5% van de leerlingen in de provincie Luxemburg en 18,4% in Luik voor het Nederlands, tegen 70,5% in Waals-Brabant, dat veel dichter bij Brussel ligt en sociaal-economisch sterker staat. De populariteit van het Nederlands daalt overal fors: gemiddeld min 9% vergeleken met 2009-2010. Uit onderzoek blijkt dat de motivatie om Nederlands te leren – hoewel louter verbonden met economische en werkgelegenheidsaspecten – redelijk blijft, maar het probleem zit vooral bij de vrij negatieve taalattitudes. De stereotiepe beeldvorming rond een onaantrekkelijk Nederlands wordt in de hand gewerkt door niet al te positieve ervaringen in de taallessen en door een polariserend wij-zij-discours in de politiek, de media en de maatschappij.
Toch waait er een nieuwe wind. Zo zijn er, van de kleuterklas tot het einde van het middelbaar onderwijs, veel meer tweetalige immersieprogramma’s (bekend als CLIL, Content and Language Integrated Learning, in Nederland met name als TTO, tweetalig onderwijs), die Nederlands als doeltaal hebben (in 2015-2016 gemiddeld 65% Nederlands, 30% Engels en 5% Duits). Net in die Nederlandstalige programma’s zitten vooral kinderen van hogeropgeleide ouders. Hieruit valt de economische en toekomstgerichte meerwaarde af te lezen, die Franstalige hogeropgeleiden tegenwoordig aan het Nederlands toekennen.
Ook nieuw is dat de recente onderwijsherstructurering van de Franstalige Gemeenschap (Pacte d’excellence) bepaalt dat zowel ‘taalinitiatie’ (= taallessen voor beginners) als vreemdetalenonderwijs vroeger zullen beginnen om de talenkennis te stimuleren. Wel wordt daarbij de bestaande taalkeuze niet ter discussie gesteld, tot … de verklaring van de nieuwe regering.
Dat de opwaardering van de nationale talen vijf maanden later in de actualiteit opduikt, heeft te maken met de terughoudendheid van de minister om het debat op te starten. Opvallend is trouwens dat in het voorstel naast het Nederlands ook het Duits besproken zou worden, vermoedelijk om dit heikele communautaire thema bespreekbaar te maken. De hamvraag blijft echter door wie dit voorstel gedragen wordt en waarom. De verkiezingsprogramma’s van de Franstalige partijen brengen duidelijkheid.
Het gaat erom de arbeidskansen te verhogen, de samenwerking tussen de regio’s uit te bouwen en de economische groei te stimuleren
De christendemocratische partij (cdH) van de vorige minister van Onderwijs houdt de boot af en uit eerdere reacties blijkt dat cdH liever de keuze aan de ouders overlaat. Ook in de eerste formatienota (note coquelicot) waarbij cdH betrokken was, stond niets over de taalkeuze. De socialistische partij (PS) van de huidige minister lijkt talen vooral als een troef te zien voor de toeristische sector. Défi, een partij die sterk de belangen van Franstaligen behartigt, wil meertaligheid bevorderen via het immersieonderwijs, maar richt verder zijn pijlen op het verdedigen van de rechten van regionale talen en talen van minderheden, waarbij het vooral om het Frans in Vlaanderen draait. De liberalen (MR) vermelden wel expliciet het stimuleren van de kennis van de andere nationale taal, het Nederlands, maar ook het Duits. Hierbij gaat het erom de arbeidskansen te verhogen, de samenwerking tussen de regio’s uit te bouwen en de economische groei te stimuleren. Ook zij zijn voorstanders van immersieonderwijs. Ecolo, de groenen, onderstreept het belang van talen en van immersiescholen. De parlementaire vraag over het opstarten van het taalkeuzedebat komt dan ook van een Ecolo-parlementslid, die zijn eis op het Nederlands toespitst. Daarbij benadrukt hij hoe essentieel dit debat is binnen de hervormingen inzake onderwijskwaliteit en hoe de eenheid en toekomst van het land op het spel staan. Als enige tweetalige partij in België benadrukt de extreemlinkse PTB-PvdA het belang van de wederzijdse talenkennis binnen de Belgische context. Ze stelt daarom expliciet voor om de kennis van het Nederlands in Wallonië te bevorderen en om – met het oog op tweetaligheid voor iedereen in Brussel – immersieonderricht te veralgemenen. Onderwijs en talenkennis zien ze als een maatschappelijke en economische springplank, die ook de zwaksten moet vooruithelpen.
Kortom, het project om het Nederlands (en het Duits) een bevoorrechte plaats de geven in het talenonderwijs, lijkt een brug te slaan tussen aan de ene kant de liberale en aan de andere kant de groene en extreemlinkse partijen. Vanuit verschillende perspectieven stromen hun beweegredenen samen: betere toekomstperspectieven voor individuen, voor bedrijven aan weerskanten van de taalgrens, maar ook voor België. Deze bezorgdheid is niet nieuw en past in een historisch perspectief.
Wel blijven er nog veel vragen over. Komt het debat er echt of wordt het langer uitgesteld? Zien de ‘betrokkenen’ de relevantie van het opleggen van de nationale talen of kiezen ze gemakshalve voor English-only? Zou verplicht Nederlands of Duits alleen in het derde en vierde leerjaar gelden of tot alle onderwijsniveaus uitgebreid worden? Komen er middelen voor het ondersteunen en dynamiseren van het taalvak Nederlands? Hoe vinden we voldoende (gepassioneerde) leraren Nederlands, terwijl er nu al een tekort is van zo’n 35%?
Dat het Nederlands als mogelijk verplicht taalvak op de agenda staat, is in ieder geval een grote symbolische stap voorwaarts.
Laurence Mettewie is hoogleraar Nederlands en taalkunde aan de Université de Namur. Contact: laurence.mettewie@unamur.be
Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia 2020/1.